Zondag 30 maart 2008 - 'Verlangen'

Het laat zich niet ‘regelen’, ‘maken’ of ‘organiseren’. Helemaal ongrijpbaar. In onmacht en vertwijfeling grijpen mensen er soms naar. Iemand zoekt het onder tranen. Omdat ze misschien onbegrepen weet hebben van het geheim, alsof ze het achterwaarts benaderen of er juist achterwaarts en blind van weg-dolen.

Mama initialiseert in en voor het kind de dimensie, het register van het verlangen. Zij zet de dynamiek van het verlangen als het ware ‘aan’. En vanuit de oedipale situatie ontwikkelt het verder, tot het ontplooid is. Het lijkt wel – ik probeer het als leek! – alsof er geen andere plaats is waar dit register in het leven van het kind, van de mens komt. Een tweede kans lijkt er niet te zijn. Huiver. Toch nog eens secuur Freud en Lacan hierop nalezen en overdenken.

Maar: hóe doet mama dat (niet)?

Het laat zich alleen ‘verlangen’, het láát verlangen. Alleen het verlangen ‘meet’ het ondoorgrondelijke. Die twee zijn correlaat en alleen die twee. In het hooglied – zie blog van gisteren – komen ‘liefde’ en ‘dood’ naar voren. Misschien kun je dat paar vervangen door ‘verlangen’ en ‘het ondoorgrondelijke’.

Het is – dus!! - niet begrijpbaar, het is ‘niets’, het is een ‘gat’, ergens, ‘une rupture’, een scheur in het zijn, de opening naar het oneindige, het ontwijkt alles en het neemt alleen genoegen met ‘verlangen’. Maar ook andersom: het verlangen laat alles links liggen behalve dat éne. Het is ‘niets’, maar oneindig sterk en roepend. Zoals de sirenen riepen naar Odysseus. Als hij zich niet had laten vastbinden aan de mast van het schip was hij zéker overboord gesprongen, tot diep in het dodenrijk.

Vanuit de ‘openheid’ waaruit het komt wordt mijn verlangen – ‘ik’ – duizendvoud gewekt. Alleen als jij je toevertrouwt en overgeeft aan de weg, je denken uitstelt, en pas dán tot mij komt, heeft het enige zin. Daarom hef ik de ogen van mijn hart op tot het ‘oneindige’, open en kwetsbaar. De stem uit het oneindige roept. En eerst begrijp je het niet, je hóórt het niet eens, het is net alsof het oor nog geboren moet worden. Maar het wórdt dan ook geboren. (Na zijn verlichting meldde Boeddha dat ‘het oog was geboren’.)

Het wijst in de richting van het ondoorgrondelijke. Zou gelatenheid een keuze kunnen zijn in het gezicht van het ondoorgrondelijke? Elke duale verhouding is gevaarlijk en verstikkend.
Als jij ‘mij’ wilt uit jezelf, dan... En als ik voor jou een samentreffen met het ondoorgrondelijke ben, dan... Waarom zou ik mij geven en loslaten en laten zijn voor jou? Echt ‘le petit mort’?

Zaterdag 29 maart 2008 – 'Het hart is het laatste dat oud wordt...'

Deze tekst gaat over ‘veerkracht’, in het engels ‘resilience’, komt van het Latijnse ‘resilio’: terugkomen, terugspringen, ‘verder’. En dus over het boek van de psychoanalytica Polly Young-Eisendrath (foto).

Het grote boek van Sartre heet ‘Het Zijn en het Niets’. En het gaat ergens over. Alles wat er is, alles wat je weet, alles wat je kunt aanwijzen, dat heet ‘Zijn’. Maar ik – en jij... – we zijn mensen. Ik val niet onder de categorie ‘Zijn’. Ik ben geen exemplaar van een soort, jij ook niet. Ik ben geen ‘ding’; een ding ‘is’ alleen maar wat het is, ingesloten in zichzelf, ‘en soi’ zegt Sartre. Maar ik – en jij – ‘zijn’ er in zekere zin ‘nog niet’. ‘Wat ik ben, dat ben ik niet. Wat ik niet ben, dát ben ik,’ zegt Sartre. Ik ben een ‘nee’ tegen het botte zijn. En in dat ‘nee’ zit de wil om te ‘worden’. ‘Pour soi’, zegt hij.

Er is een plekje in je beleven, in je leven, waar dat wat er is je beweegt. Nog een keer lezen: 'dat wat er is' beweegt je. Dat gebeurt op de grens van 'Zijn' en 'Niets', zoals Sartre het noemt, daar waar je het 'zijn' aanpakt om het te veranderen, daar waar je 'wordt', daar waar de 'beweging' begint, daar waar je naar buiten komt, ex-isteert. En in die hele nieuwe sfeer die je dan ontdekt, waar je in terechtkomt - geen 'Zijn', maar eigenlijk 'Niets' (vanuit 'Zijn' bekeken...) - ga je jezelf 'worden'. En dan herhaalt zich de eerste levenskreet van de baby, maar dan anders. Die plek waar 'dat wat er is' jou beweegt, noemen we 'hart'.

En dat is het gevecht, the struggle for life, de inspanning om te 'worden', de ‘conatus essendi’, zegt Spinoza. ‘In de krijgskunst heeft sterven voor je meester grotere verdienste, dan het neerslaan van een vijand,’ kun je lezen in de Hagakure, het handboek van de Samurai. Deze zin kom je vaak tegen in de Hagakure: ‘"When your own heart asks," is the secret principle of all the arts. It is said that it is a good censor.’
En in hoofdstuk 10 staan de mooie zinnen:
If in one's heart
he follows the path of sincerity,
though he does not pray
will not the gods protect him?
What is this path of sincerity?"
A man answered him by saying,
"You seem to like poetry. I will answer you with a poem.
As everything in this world is but a shame,
death is the only sincerity.
It is said that becoming as a dead man in one's daily living is the following of the path of sincerity."

Doodsverachting? Juist niet. 'De liefde is sterk als de dood,' wist het Hooglied al. Er is dus een strijd - niet van leven op dood - maar van liefde op dood... het hart is de echte strijder. 'Volg de weg van je hart - als je durft...,' zegt de Hagakure. Echt moed ligt in het gaan van de weg van je hart.

Het oude handboek van de Samurai, de Hagakure, ademt die sfeer van de strijd. Hagakure (In de schaduw van gebladerte) is een handboek voor de samurai-opleiding, dat bestaat uit een serie korte anekdotes en overdenkingen die inzicht en onderricht bieden in de ware geest van Bushido – de Weg van de Krijger. Hagakure beschrijft een geesteshouding die ver afstaat van ons ‘moderne’ pragmatische appèl op ons mens-zijn, door te benadrukken dat Bushido een 'Weg van Sterven' is. Alleen een samurai-adept die elk moment bereid is vrijwillig te sterven, kan volledige trouw zijn aan zijn Heer.
Aanvankelijk was Hagakure een geheime tekst, slechts bekend aan de krijgsvazallen van het Hitzen-leengoed waartoe de auteur Yamamoto Tsunetomo behoorde. Later werd deze tekst erkend als de klassieke uiteenzetting over het gedachtegoed van de samurai en beïnvloedde vele opeenvolgende generaties, tot op de dag van vandaag. In het Westen kreeg Hagakure grote bekendheid door de recente film 'Ghost Dog, the Way of the Samurai' van Jim Jarmusch.

Yamamoto Tsunetomo (1659-1719) was een samurai-adept van de Nabeshima-clan, Heren van de Hitzen-provincie. Hij werd boeddhistische monnik in 1700, nadat de sjogoenale regering de praktijk van tsuifuku - zelfmoord van een adept bij de dood van de Heer – had verboden. Hagakure is gedicteerd aan een jongere samurai tijdens een zeven jaar durende relatie.

Wie is in jouw leven 'de Heer'? Wie is je toevlucht?

Een scene uit de speelfilm Rocky Balboa (vandaag met Ap gekeken!), over een vechter die voor een zwaar gevecht staat:
‘I’m scared to death. The world is a mean and nasty place. And I don’t care how tough you are, it will beat you down to your knees and keep you there permanently if you let it. Niks is zo hard als het leven zelf. You or me or nobody is gonna hit as hard as life, but it ain’t about how hard you hit, it’s about how hard you get hit and keep moving forward, how much you can take and keep going forward. That’s how winning is done. Now, if you know what you’re worth, then go on and get what you’re worth. But you gotta be willing to take the hits en niet anderen aanwijzen als schuldigen als je niet bereikt wat je wilt. Zolang je niet in jezelf gelooft, heb je geen leven.’

Dat is de spirit van de Hagakure. En van Sartre, van Spinoza. En ook van Zen, ten diepste: niet opzij gaan, met open ogen leven en méér als het moet... En je ziet de dingen alleen goed als je kijkt met je hart, zei A. de Saint-Exupéry al in het fameuze boekske 'Le petit prince'.

Ik ga hier niet veel over zeggen nu. Met name in Soto-Zen concentreer je je op de oer-kracht van je leven, ‘ki’, die voor het eerst naar buiten barst als de pasgeborene ‘vecht’ voor zijn leven. Het leven vecht ‘in’ het kind, en dat blijft zo. Die wil en die kracht, die ‘ki’, zeggen de Zen- en Tao-meesters huist nog altijd in je. Rocky Balboa – die mafkees – noemt het ‘the beast in the basement’.

De psychoanalytica Polly Young-Eisendrath schreef een mooi boek met de titel: ‘The Resilient Spirit: Transforming Suffering Into Insight and Renewal’. ‘Resilient’ betekent: ‘veerkrachtig’. Over dat boek ga ik het later nog eens hebben.

Vrijdag 28 maart 2008 – Krishnamurti: 'Choiceless awareness...'

Zolang ik niet ben waar de Weg leidt, zolang zal ik onbegrepen lijden. En het ergste aan lijden is ‘het onbegrepene’. Wie niet weet, kan niet goed zijn en zal dus lijden.

Want ik kan en durf niet in één keer de sprong te maken in of óp de Weg. Ik kán het niet, omdat ik het niet weet. En ook omdat er van alles aan me hangt, omdat mijn ‘awareness’ nog niet van mezelf is. Hardhandig gepreoccupeerd soms door allerlei andere dingen. Pas in een bepaalde fase van lijden daagt het besef van de echte schuilplaats in mijn leven.

En daar ben ik dan nog niet natuurlijk. Stilte is de weg. Stilte is het leven in ‘nichtunterscheidender Weise’. Heb een boek gevonden met een bloemlezing van teksten van Krishnamurti: ‘Choiceless awareness. A selection of passages for the study of the teachings of J. Krishnamurti.

Over een paar dagen ben ik jarig. In 1956 werd ik geboren op de Eerste Paasdag. Ik ben dus geboren. Alles wat ik bij me had toen ik werd geboren, ben ik nog. Dezelfde belofte die ik als pasgeborene had en die elk nieuw mens hééft, heb ik nóg. Daar kan immers niemand iets van af doen. En ik ben nog steeds geboren. Eenmaal geboren, altijd geboren. De overgang van niet-zijn naar ‘zijn’ gemaakt en ontvangen. ‘Zijn’ is daarmee onvervreemdbaar. En de belofte die inherent lijkt aan ‘geboren worden’ en ‘zijn’ draag ik nog steeds met me mee.

Kodo Sawaki (1880-1965) schrijft ergens: ‘Als je Zazen doet, ben je volkomen nieuw en ben je jezelf’. Dat is toch helemaal de situatie van de baby? En die situatie is toch niet veranderd? Het zal wel niet kloppen wat ik nu zeg, maar: is de initiële situatie van een mens ‘choiceless awareness’? En als het nou niet zo is: wat is ‘choiceless awareness’ dan wel? Is ‘choiceless awareness’ de ‘weg van de hemel’. zoals het taoisme dat zegt? Of is ‘choiceless awareness’ de ‘mens zonder rang’, zoals Rinzai dat noemt?

Sawaki zegt: ‘... je bent volkomen nieuw’. Dat is toch de situatie van de baby? Van jonger dan een half jaar...?

Trouwens, heb zojuist kamermuziek van Toru Takemitsu (1930-1996) ontvangen. Daar staat het weergaloze nummer Rain Tree Sketch op, gemaakt voor Olivier Messiaen. Helemaal fijn.

Donderdag 27 maart 2008 – 'Er is geen morgen...'

Alleen maar nu...

Heb vandaag tig versies opgezocht van ‘You are so beautiful’. En nu luister ik pianosonate Opus 28 Pastorale van Beethoven. Ook genoten van delen van Raymonda van Glazoenov, het ballet over de twee mannen die streden om het hart van één vrouw. De egoisten, zou Freud denken. En nu hoor ik Sjostakovitsj.

‘Seid wie Kinder, die im Regen und Schnee spielen

Einmal unterwies der Meister jemanden: "Ich werde mit dir nicht über den Geist reden, mit dem man religiöse Enthaltsamkeit praktiziert, sondern lieber den Weg aufzeigen, deine Energie im täglichen Leben einzusetzen."

Dann sagte er: "Egal, was du planst, handle ohne Überlegung, sobald deine Ideen auftauchen. Es ist ein Fehler zu glauben, dass du später noch handeln kannst. Dasselbe gilt fürs Reisen. Wenn du das Gefühl hast, irgendwo hingehen zu sollen, dann mach dich auf den Weg. Denke nicht, du könntest das auch später noch tun. Erinnere dich zum Beispiel an das Gefühl deiner Kindheit, wie du im Regen und Schnee spieltest und dachtest: ‚Ah, was für ein Spaß!' Wenn du mit allem in solch nichtunterscheidender Weise umgehen kannst, wird dein Geist unendlich leicht werden." Mooi.

Als je zo leeft, heb je alles achter je gelaten. Dan zit je aan niets meer vast. En zo is het dus.

Even wat anders. Als je kiest, heb je geen idee, geen idee van wat er staat te gebeuren. Je kunt hoogstens wat vermoeden en zo. Maar ‘een idee hebben’ – nee, denken dus ook niet. Dat zei Anneke een keer tegen me. En niet alleen Anneke, trouwens. Geen idee hebben, niet meer kunnen of willen denken. Trof deze tekst aan in een blog: “Why have we overlooked these important points for so long?” In reply I referred to the phrase now in such common use: “Life has become so complex.” In my opinion we have here the crux of the whole matter, and I venture to predict that before we can unravel the horribly tangled skein of our present existence, we must come to a full STOP, and return to conscious, simple living, believing in the unity underlying all things, and acting in a practical way in accordance with the laws and principles involved.”

Anneke zei dinsdag: ‘Dat is bij jou wel behoorlijk hard gebeurd’. En dat geeft inderdaad reliëf aan een geschiedenis. Full stop. Hee, wat vind je van deze: ‘Fool stop...’. Vind ik zoooo leuk... Trouwens, welke versies van ‘full stop’ kun je bedenken? Grappig dat je ook nog een gewone ‘stop’ hebt. De ‘full stop’ komt helemaal aan het eind. Maar waarom kan de ‘full stop’ niet aan het begin komen? Dat wil Zen eigenlijk. Na een ‘stop’ kun je gewoon op de oude voet verder gaan. Na een ‘full stop’ is er geen verder meer. En toch wel.

Want anders krijg je 'oneindig maal niets'. En daar komen 'duizenden werelden' van. En dan is er niets zo nodig als een 'full stop'. Au!

Even iets tegen Heidegger zeggen: ‘Wat is nou de echte ‘full stop’. Had je eigenlijk wel gelijk met ‘Sein-zum...’? Hoe heb je dan tegen Sein aangekeken? Wat heb je aangezien voor ‘Sein’?’
Zo, klaar.

Heb je de hele ‘Kunst der Fuge’ van Bach weleens beluisterd? En dan de echte, onaangepaste versie. Het werk breekt ineens af, midden in een zin. Een zin, een zin-geving, een zin-volheid. Het breekt gewoon af. Wat is er gebeurd? Bach was aan het werk aan zijn meesterwerk, maar moest het werk laten liggen wegens een dodelijke ziekte. Wat je dus hoort in de Kunst der Fuge is de dood. Zó gaat die te werk...

Nou, wat is nou de échte ‘full stop’? Het is niet wat je denkt dat het is. a. je moet het niet denken; b. beleven kun je het niet, je kunt het niet ‘tot je nemen’. Want anders is het geen ‘full stop’.

Interpunctie maakt een tekst leesbaar. Want zónder is het een brij zonder begin of eind, kun je er geen voor en achter aan vinden.

Wat gebeurt er na een ‘full stop’? Nou, even niks. Bewegingsloos. ‘Zit bewegingsloos in concentratie als een machtige berg’. Die raad geeft Dogen in Zazengi (1200-1253). Zazen is niet zomaar zitten. Het is veel serieuzer dan je zo 1-2-3 zou denken. Stilte wacht op je. En dat kun je niet anders bereiken dan door te stoppen, door los te laten. Het sleutelwoord is ‘loslaten’. Maar je kunt niet alles loslaten. Je bent zo gehecht aan al die gedachten, al die constructies die je in stilte honderdduizend keer maakt, zegt Kierkegaard ergens.
Probeer het maar eens. Laat het eerst maar komen en wuif het dan maar na. Gewoon, doe eens een experiment. En ophouden met denken dan, gaan naar ‘gene zijde’ van het denken. Doe maar even alleen maar leven, ‘just be there’. Weet je hoe eng? En hoe moeilijk?

Het gebied aan gene zijde van het denken waar de belangrijkste beslissingen vallen, is het gebied dat al eeuwen lang het onderwerp van het taoisme is. Het is het gebied van de ontspannen overgave. Het is het gebied waar de river ‘his own flow’ heeft. En het is ook het gebied waar het leven – in het gunstige geval – de mens naartoe leidt. Het heeft te maken met het kromme dat niet recht gebogen kan worden en het ontbrekende dat niet geteld kan worden. Het is ook het gebied waar de vreselijke pijn in het bestaan komt die niet begrepen kan worden, omdat hij ook niet begrepen kan worden. Daarom is wat wij hebben ook zo bijzonder, omdat het begonnen is in dat gebied. Ik durf er niet aan te denken wat er van je wordt als je daar niet gehoorzaam aan bent. Als je jezelf niet dáár laat zijn, als je je dáár niet aan toevertrouwt.

De vraag is hoe het leven je er naartoe leidt. Ik denk doordat je geconfronteerd wordt met de dood, of anderszins met een groot verlies aan zin. Als je hele ‘projet’ in Sartreaanse zin je uit handen geslagen wordt. Het leven drijft je dan hardhandig daar naartoe. Waar naartoe? Naar de ‘full stop’. En als gevolg van de ‘full stop’ heb je niets meer over, ben je alles kwijt. Gelukkig maar.

En het komt alleen tot vervulling in en met de ander. Het lijkt wel alsof het niet gaat om de ander, maar om Het Andere, het gebied wat in Tao bedoeld wordt. Het leven is altijd goed, als je daar maar trecht komt, alleen of samen.
Elke relatie lijkt een kans te zijn, een kans om samen levend daar te komen en om daar veilig te zijn. Als ik bereid ben om met jou daar te gaan, dan doe je er goed aan om die kans aan te grijpen. Nee, niet grijpen, maar dankbaar en stil aan te nemen. Het heeft er alles van dat het gebied alleen ‘the "paired way"’ bereikt kan worden.
De weg wacht op jou, op jullie. Niet andersom, dat is barre onzin. Het is niet zo dat ‘jij’ mijn bestemming bent. De weg is mijn bestemming, dáár moet/mag ik zijn.

Het is een bijzondere ervaring om te merken dat ‘hier en nu’ echt alleen maar het enige referentiepunt is. Het gaat op den duur werken als een oriëntatiepunt. Zoiets als Ockham’s razor: wat niet eenvoudig en elegant gerelateerd kan worden aan de ervaring van ‘hier en nu’ wordt eenvoudig weggegooid, niet serieus genomen, überhaupt niet genomen. Geen dingen meer denken of zeggen die in de grondervaring geen plek kunnen hebben.

Kun je iets met deze bricolage?

In honore P.

Zondag 16 maart 2008 – Madonna: 'Jump...'

Eén van mijn favoriete nummers van Madonna (woont in West 1, de wijk Maidenville in Londen) is tot heden: ‘Jump’ uit de Confessions Tour. Stel je het volgende voor. Je hebt een baan bij een groot warenhuis. En eigenlijk heb je het wel gezien. Je wilt echt wat anders. Je gaat naar iemand toe en je vertelt het verhaal. En ook dat je eigenlijk al wat anders hebt gevonden. Als je dan weggaat bij degene aan wie je het verteld hebt, zegt deze tegen een derde: ‘She is ready to jump’, je bent er helemaal klaar voor om te veranderen. En zo kun je nog tig voorbeelden noemen: je leeft in een situatie, die je wilt veranderen, het kost moeite en risico, maar je wilt beslist en je gaat het gewoon doen. ‘You’re ready to jump’. (Met dank aan Joost voor de uitleg van de term). Tussen haakjes: moest even denken aan Petrus die over het water wilde gaan lopen. He was ready to jump. Toch?

Nu Madonna. Stukje tekst:

There’s only so much you can learn in one place
(dus je moet verder gaan)
The more that I wait, the more time that I waste
(je verspilt door niet verder te gaan)

I haven’t got much time to waste, it’s time to make my way
I’m not afraid of what I’ll face, but I’m afraid to stay
I’m going down my own road and I can make it alone
I'll work and I'll fight, Till I find a place of my own

Are you ready to jump?
Get ready to jump
Don’t ever look back, oh baby
Yes, I’m ready to jump
Just take my hands
Get ready to jump!

De muziek moet je zien op YouTube (koptelefoon!):

‘Jump’ is urban-uitdrukking. In urban taalgebruik is ‘jump’: ‘a surprise or planned fight, when either (a) one individual is attacked/beaten by a group of 2 or more individuals or (b) when a notiably larger group attacks/fights a smaller group of individuals. These fights can occur with or without any kind of valid reason to jump someone. Vooral dus: a onesided fight.

Veranderen. Bij alles wat je zegt en denkt en doet: ‘hier en nu’. Dingen anders gaan doen, vooral als het ‘nu’ niet meer leuk is, of voldoening of vervulling geeft. Stilstaan is in dat geval achteruit gaan. Voordat je gaat veranderen zet je alle dingen (welke?) op een rij. Levensveranderende processen en keuzen.
Apart dat in de wereld van Zen de martiale kunsten en het gevecht zo’n rol spelen. Over de moed van de Samurai en de ‘weg van het hart’. Merk dat ik de neiging krijg om dingen die niet voegen gewoon af te wijzen. Negeren, geen aandacht aan geven. Want dat leidt af van de concentratie. Verspilling van tijd en energie.
Kierkegaard noemde het geloof een ‘sprong’. Er is geen geleidelijke overgang, geen gemakkelijke stap van a naar b. Een sprong, even zwevend in niets. Niets. Het gaat via ‘Niets’, via ‘Nothingness’. En hoe weet je of je de goede sprong neemt? Weet je niet, daarom is het precies een sprong. Maar als je gesprongen hebt en het blijkt niet goed te zijn, spring dan nóg een keer, en nóg een keer. Wég uit wat je leven schade doet, bréék ermee. ‘Nee’ zeggen. Moet je dan geen consideratie hebben met wie en wat je achterlaat? Jazeker wel. Maar neem niet het leven van anderen over. In elke situatie kan ik niet meer zijn en doen dan waarachtig zijn en doen. En vooral schreeuwen wat er is. Want anders weten de anderen niet waar zij aan toe zijn. Indien nodig kunnen zij ook veranderen, desnoods ‘springen’. Out of the box denken.
Are you ready to jump? Ready? Vroeg me af waarom dit thema me zo boeit. Ineens schoot het me te binnen. Guess...: 2004, 2006. ‘Ben je klaar voor de sprong?’. Het woord ‘sprankelen’ is verwant aan ‘springen’. Een sprong heeft iets sprankelends. Springen is sprankelen.

Zaterdag 15 maart 2008 - Madonna: 'Time goes by... Have you confessed?'

Time goes by... so slowly
Time goes by... so slowly
Time goes by... so slowly
Time goes by... so slowly
Time goes by... so slowly
Time goes by... so slowly

Every little thing that you say or do
I'm hung up
I'm hung up on you
Waiting for your call
baby night and day
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

Time goes by so slowly for those who wait
No time to hesitate
Those who run seem to have all the fun
I'm caught up
I don't know what to do

Time goes by so slowly
Time goes by so slowly
Time goes by so slowly
I don't know what to do

Every little thing that you say or do
I'm hung up
I'm hung up on you
Waiting for your call
baby night and day
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

Every little thing that you say or do
I'm hung up
I'm hung up on you
Waiting for your call
baby night and day
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

Ring, ring, ring goes the telephone
The lights are on but there's no-one home
Tick tick tock it's a quarter to two
And I'm done
I'm hangin' up on you

I can't keep on waiting for you
I know that you're still hesitating
Don't cry for me
'cause I'll find my way
You'll wake up one day
But it'll be too late

Every little thing that you say or do
I'm hung up
I'm hung up on you
Waiting for your call
baby night and day
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

Every little thing that you say or do
I'm hung up
I'm hung up on you
Waiting for your call
baby night and day
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

Every little thing (Every little thing)
I'm hung up
I'm hung up on you

Waiting for your call (Waiting for your call)
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

(instrumental)

Time goes by... so slowly
Time goes by... so slowly
Time goes by... so slowly
Time goes by-

So slowly, so slowly, so slowly,
So slowly, so slowly, so slowly,
So slowly, so slowly, so slowly,
So slowly, so slowly, so slowly,
So slowly, so slowly, so-

I don't know what to do

Every little thing that you say or do
I'm hung up
I'm hung up on you
Waiting for your call
baby night and day
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

Every little thing that you say or do
I'm hung up
I'm hung up on you
Waiting for your call
baby night and day
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

Every little thing (Every little thing)
I'm hung up
I'm hung up on you

Waiting for your call (Waiting for your call)
I'm fed up
I'm tired of waiting on you

(Fade until clock ticking)

Zaterdag 8 maart - Jeroen Witkam – 'Gods heiligheid...'

'Het woord 'heilig' is niet zo gemakkelijk te omschrijven, het is een oerwoord dat je niet kunt terugbrengen tot andere woorden of categorieën. Het woord 'heilig' is een woord dat direct op God zelf teruggaat.
Het woord 'heilig' is langs twee kanten benaderbaar. Het is benaderbaar langs de kant van de afscheiding (de etymologie van het Hebreeuwse woord duidt ook op die betekenis) en langs de kant van heelheid (waar juist de Nederlandse etymologie op duidt). God is de Heilige en daardoor afgescheiden, of beter: wij zijn afgescheiden van God. Maar we zijn geroepen tot heiligheid, tot de oorspronkelijke heelheid, in verbondenheid met God.
Er is sprake van scheiding: het profane leven behoort (nog) niet bij God, het participeert niet in de heiligheid van God. Dit is de betekenis volgens de Hebreeuwse mythologie.
Het Hebreeuwse woord 'kadosj' begint met een emfatische (nadrukkelijke) 'k' die alleen Semieten kunnen uitspreken; het is een heel zware 'k'. Dan volgt een zachte 'd' en ten slotte een sisklank 'sj': 'Kadosj'. Het is als het ware een golfslag die begint met geweld, met een soort explosie, en die daarna zachtjes uitvloeit. Een prachtig beeld wanneer je denkt aan het visioen van Jesaja, van de serafs die 'Heilig, heilig, heilig' zingen (Js 6,3). Eerst een geweldige knal waarna het zachtjes uitstroomt.
Het Nederlandse woord 'heilig' heeft, naar zijn grondbetekenis, iets te maken met heil en heelheid, in die zin dat het om een alomvattendheid, een totaliteit gaat.
Het is interessant dat je in de twee talen twee totaal verschillende etymologieën aantreft die elkaar op een andere manier toch aanvullen.
De Duitse godsdiensthistoricus Rudolf Otto spreekt in zijn boek Das Heilige van 'tremendum et fascinosum'. Deze twee liggen ongeveer op dezelfde lijn: het afschrikwekkende en het boeiende, fascinerende.
Het is heel treffend wanneer je in het boek Exodus (Ex 19-20) het verhaal leest van de verschijning van God op de berg Sinaï. Je ziet daar twee bewegingen. Het wordt heel pakkend beschreven: de theofanie (godsopenbaring) wordt aangekondigd met de opdracht voor Mozes het volk te heiligen. Het volk moet zich voorbereiden op de verschijning van God. Maar die voorbereiding houdt tevens in dat er afstand is. Er wordt een terrein afgebakend: het volk moet op afstand worden gehouden en op een bepaalde plaats blijven staan. Mozes heeft daarbij de grootste moeite. Het volk is zo gefascineerd dat het de berg wil opstormen, want het wil in contact komen met de heiligheid van God. Dan zegt God tot Mozes: dat kán niet, dat kost hun het leven. Ze zouden sterven als ze zomaar, onvoorbereid, de heiligheid van god tegemoet snellen.
Theofanie heeft dus iets fascinerends voor de mens, maar tegelijkertijd iets afschrikwekkends: ze kan je het leven kosten.
Achteraf, wanneer God dan werkelijk verschijnt, staat in Exodus dat het volk doodsbenauwd is. Ze zeggen tot Mozes: praat jij het maar uit met God, want wij kunnen het niet aan. Ze zijn bang en blijven op veilige afstand (Ex. 20, 18-21).
'Tremendum et fascinosum': allebei die bewegingen zijn in ons aanwezig. Alles wat heilig is, is geweldig boeiend, heeft een enorme aantrekkingskracht die iedere mens op een of andere wijze voelt. Maar van de andere kant heeft het ook iets van een druk, een last die bijna onverdraaglijk is. Wij mensen bewegen ons tussen die twee spanningsgegevens: het heilige is boeiend, aantrekkelijk en tegelijkertijd zijn wij er bang voor.'

Uit: Jeroen Witkam: Onze Vader, Gebed en inwijding, Tielt 1994

Sinds 2007 heeft hij een eigen zendo in Tilburg: Zendo 'De Drie Juwelen' (http://www.tao-rabbit.nl/) , waar wekelijks gemediteerd kan worden en hij eenmaal per maand een Zazenkai leidt.

Op deze site staan de foto’s van de belangrijkste mensen in de geschiedenis van Zen in Zundert: http://www.tao-rabbit.nl (onder andere met alle foto’s; de teksten van deze blogbijdrage komen van deze site).

Witkam werd geboren te Goes in 1931. Sinds 1951 is hij monnik in de abdij Maria Toevlucht te Zundert. Hij deed bijbelstudies in Rome. Vele jaren was hij abt van zijn gemeenschap. In de jaren zestig raakte hij bekend met zen. Vanaf 1971 organiseerde hij regelmatig meditatiesessies in zen-stijl in zijn abdij, waarbij de begeleiding en inspiratie van pater Hugo Enomiya Lassalle heel belangrijk waren. In 1983 kreeg hij, in het kader van een geestelijk uitwisselingsprogramma, samen met zestien Europese monniken en monialen de gelegenheid om de Japanse zen-kloosters te bezoeken.

Witkam schreef het boek ‘The Eye Aware. Zen Lessons for Christians’. For more than twenty years, Zen sessions have been held at the abbey where Jeroen Witkam was abbot (1971). The sole aim of these sessions, according to Witkam, has been the integration of Zazen into the Christian prayer life. During these sessions, writes the author, "The ways of Zazen-emptying or the attainment of a transparent heart and mind-matched those of the Christian spiritual path. Moreover, both Christian spirituality and Zen Buddhism have at their core the principle of compassion. Both religious traditions, in combination, provide an enriched contemplative life and a fuller appreciation of the spiritual path."
Zijn leven is een zoektocht naar spiritualiteit voor zichzelf en anderen. Zijn uitgangspunt was de ontmoeting met de God van de Bijbel. Hij verdiepte zich in de vroeg christelijke mystiek van Evagrius en de middeleeuwse ‘minne’ mystiek van Bernardus van Clairvaux, Hadewych en Ruusbroec. Langs monastieke weg diepte hij deze ervaring uit. Hij gaf hier decennia lang vorm aan als abt. Deze functie stelde hem in staat om zijn ervaring in bredere kring uit te dragen in spreekbeurten en retraites in Nederland, België, Amerika, Afrika en India. Rond 1980 was hij de gangmaker bij het tot stand brengen van de monastieke interreligieuze (Oost-West) dialoog in Nederland en België. Een van de wegen om tot zelfkennis te komen, vond hij in het Enneagram. De kennismaking met Zen was een herkenning. De eenvoud, de helderheid en het diepingrijpende karakter van Zen was voor hem aanleiding om zich verder te verdiepen in deze van oorsprong Oosterse weg. Hij zocht naar mogelijkheden om anderen ook te laten delen in deze weg naar stilte. Op zijn initiatief werd in 1971 voor het eerst een zen-sesshin binnen een Nederlandse abdij geïntroduceerd. In 1970 had hij zijn eerste sessie bij Karlfried Graf von Dürckheim in Todtmoos-Rütte. (Hara yoga richting Zen). In de daaropvolgende jaren zen-sesshins met pater Enomya Lassalle van de Sanbo Kyodan school -Koûn Yamada (= Sotorichting met koans). Leerbevoegdheid van Lassalle om zelf zen-sesshins te geven, kreeg hij in 1974. In 1982 verbleef hij in diverse Zen-kloosters in Japan. Ama Samy in de Bodhi Zendo bij Ama Samy in India, die hem intensief begeleidde bij zijn Koanstudie om mensen te begeleiden bij het oplossen van koans, verkreeg hij in 2005.

Publicaties, o.a.:
Bewaak je hart 1975
Het geopende oog 1992
Gods Heilige Geest, stuwkracht tot menswording 1995
In een kring van licht 1996
De stilte van het woord 1998

Vrijdag 7 maart 2008 - Drie dagen Zundert (III): 'Bewaak je hart...'

‘You only see what your eyes want to see.
How can life be what you want it to be?
You're frozen when your heart's not open.
You're so consumed with how much you get,
you waste your time with hate and regret.
You're frozen when your heart's not open.’
In de loop van de ochtend heb ik stukjes gelezen uit ‘Bewaak je hart’ van Jeroen Witkam. Het laatste hoofdstuk gaat over ‘Leegte en volheid’. Op fraaie wijze legt hij ‘leegte’ uit als identiteitsverandering. ‘Leegte’ komt door ‘ontlediging’. En dus door gehoorzaamheid. Prachtige verwijzing naar de ‘kenosis’, de ontlediging van Christus (Filippenzen 2, de hymne op Christus: ‘... in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is’). (Trouwens, Nishitani gebruikt ook regelmatig het woord ‘ontlediging’.) Die de verandering – daar heb je het woord! – van God naar mens heeft doorstaan. God is leeg geworden van zichzelf, zegt Witkam, en heeft zo het menszijn vervuld. Ik kan het niet echt volgen, na-beleven, uit ervaring meepraten. Maar God is niet zichzelf gebleven, is mens geworden. Dat is kras gezegd. Maar wat ik wel snap dat is dat de ‘leegwording’ je brengt bij jezelf en bij de verandering en dus bij het sterven.
En een beetje vervuld van die gedachten rond het thema ‘Niets’ belandde ik in de middagdienst van 12.00 uur. Weer veel gezongen, weer stil monniken zitten bekijken. En dat buigen, alsmaar dat buigen. Iedere keer als de naam van God valt, buigen, diep buigen, en allemaal buigen. Eerst voelde ik verzet daartegen. En dat heeft lang aangehouden. Buigen? Ben je gek?

En me voortdurend afgevraagd: ‘Waar gaat dit over? Worden hier nu inderdaad de belangrijkste dingen gezegd en aangeraakt, verwezen?’. En ineens ging dat gezongen zinnetje door de kerkruimte: ‘Heer, wees mijn toevlucht...’. En daardoor ging ik denken, verder denken. Je kunt dat zinnetje heel devoot en zachtjes zeggen. Maar ik kreeg de neiging om die zin keihard te schreeuwen: ‘Wees mijn toevlucht!’. Een keihard, oorverdovend ‘Kyrie’. Dat was wat er was en dat was wat ik voelde. (Dat was dus hardheid, bedenk ik me nu met schrik. Waar was de zachtheid? Ook de aloude arrogantie kwam weer om de hoek kijken. Van die dingen kan ik me kennelijk bijna niet ontledigen... Waarom ben ik toch zo hard? Ik verschans me in ‘denken’, dat is mijn basic trust. Is het dat? Ik leef niet in mijn lijf, in mijn kwetsbaarheid of gevoeligheid.) En ik denk dat het zinvol is dat deze monniken het taalspel van deze christelijke religie levend houden, het taalspel van de nederigheid. Deze ervaring, die ik zojuist beschreef, noemt Witkam in het interview met dr. Charles van Leeuwen, met wie ik inmiddels ook contact heb. Hoe ‘leger’ je bent, hoe meer je ontvankelijk bent voor de woorden van de christelijke traditie.

Ik bedoel dit. ‘Heer’, dat is verwijzen naar wat groter en machtiger en mooier is dan ik. Dat is... buigen. ‘Heer’ heeft voor mij dan toch maar verband met het grote en weerbarstige ‘Zijn’. En dat toont zich in de ontlediging, in het leeg worden, in het stoppen met denken. Laat zich alleen benaderen in nederigheid en per se niet anders. Dan krijg je voeling met ‘Zijn’, met dat wat onder geen beding te ‘hebben’ is. ‘Wees mijn toevlucht’, dat is: neem me tot je, laat me bij je zijn, berg me in jouw veiligheid, neem me mee naar het huis dat ik niet ken. De monniken hadden al gezongen Psalm 91, over de schuilplaats van de allerhoogste en de schaduw van de almachtige. Nederigheid ten voeten uit...
Samen met ‘Zijn’, ‘Heer’ en ‘Schuilplaats’ verzachtte de schreeuw tot een gebed, tot een stil gebed, een beetje gesnikt zelfs – ik moet het eerlijk bekennen. En toen dacht ik: ‘Ja, ze zijn hier toch wel bezig met de erg belangrijke dingen’. In het boekje van Witkam wordt erover geschreven, in de diensten wordt er naar verwezen en in het naakte en kale leven wordt het benaderd. Hier ligt dus de link tussen Christendom en Zen.

En wat me al de hele tijd boeit. In de kerk zit ergens een vrouw, die zo mooi kan zingen. Met zoveel overgave, en zo echt, vanuit haar... weet ik veel waarvandaan. En wat ik nog wil zeggen: hoe kun je God benaderen? (De hardheid en de arrogantie zijn nog steeds niet weg... Madonna zingt: ‘Love is a bird, she needs to fly. Let all the hurt inside you die. You're frozen when your heart's not open’. Misschien is het ‘the hurt inside me’...) Zijn er nou goede en nog betere vormen van benaderen? (Pas op: dit is weer de makkelijke weg van de hoogmoedige hardheid!) Doen deze monniken het op de beste manier? Is this the way it is done? Or what? Doe ik het stiekem niet veel beter? Diep nadenken en metafysische constructies en epicycli bedenken en ‘muddle through’? Nee, eenvoudig beginnen is beter. (Dit is allemaal ‘denken’ en geen ‘beleven’.) Alleen maar ‘Zijn’. In rijen van iets meer van tien tegenover elkaar gaan zitten en dan eenvoudig woorden en strangen van zinnen zingen. In heen en weer, in beurtzang. Krakende mannenstemmetjes. (Pas toch op met die arrogantie!) Nergens is de stiekeme grensovergang tussen God en mensen. God is alleen benaderbaar – ten dele – door de stilte, door de poort van de stilte, die leidt tot de weg van de liefde. Het is niet anders. Zo werkt het nou eenmaal in de christelijke traditie. Smokkel is niet mogelijk, zei Kierkegaard al. Er is alleen maar de koninklijke weg naar God, naar ‘Zijn’, naar ‘whatever’. En die weg begint hoe dan ook in ‘nu’. In mijn bestaan nu, met jou en mij, nú. Maar altijd in nu en anders is er geen weg. En is liturgie de enige nadering tot God? Nee, zegt Levinas, de ethiek is de nadering tot God. Alleen je daden, ethiek, ‘werken’ zegt Benedictus, doen het, je woorden en gevoelens allemaal niet zo. Leuk, kunnen we dát óók nog gaan uitzoeken. De monniken doen niks anders dan bidden en werken en daarmee is het allemaal gedaan, zeggen ze. Bidden tot God en werken in de wereld. Bidden, dat is ‘stilte’, en werken, dat is wat daarná komt. Maar je mag de stilte ‘meenemen’ de wereld in, je leven in, naar jou. Als ik stil ben voor jou, dan kan ik je ontvangen en bewonderen en respecteren, liefhebben dus.

Pater Bruno heeft uitgelegd dat gastvrijheid hoort tot de spiritualiteit van de Bene- dictijnen. Je moet altijd de deur open hebben, want Christus kan aan de poort verschijnen. En dan is het niet goed als je deuren dicht zijn.

Vanavond in de vesper was 1 Kor. 12 het laatste deel de lezing. Heb een fors deel van de dag gemediteerd over ‘Zijn’, hoe abstract en vaag het ook klinken mag. En over ‘Heer, wees mijn toevlucht’. Daarop aansluitend kwam dan nog ‘En ik wijs je een weg die nog hoger voert’. De weg omhoog, de hoge weg, de weg waar we zo naar verlangen kunnen. Die mooie en zware weg, de weg van en naar het ‘Zijn’ dus. Dat is de weg vanuit de leegheid, naar de vervulling toe. Dat is de weg waarop je leert dat je de belangrijke dingen alleen maar ten deel vallen in het ‘ontvangen’, en niet in het ‘nemen’. Eerst ontvangen, dan aannemen.

Heb vervolgens stevig nagedacht over de vraag of ik een zazen-bankje moest kopen en een matje. Dan zou ik iedere morgen voor het weggaan een half uur kunnen zitten in stilte. Het kernwoord hier is ‘stilte’. De stilte die de poort is naar omhoog misschien. In de stilte ligt de weg omhoog. Of misschien moet ik zeggen: In de stilte toont zich de weg omhoog. (Hardheid en zachtheid spelen me parten...).

Zojuist de completen meegemaakt. Klaarmaken voor de nacht: in vrede en rust. Het is kennelijk de bedoeling om in vrede en rust te vertoeven in de schaduw van de almachtige. Als ik terugkijk op deze dagen, dan voel ik dat eeen klooster een plek van confrontatie is tussen jou en God, met ‘Zijn’ dus (klinkt lekker vaag, he?), je wordt echt een enkeling voor God. En dan moet je echt denken aan die twee kanten van de zaak: jij wordt eenling en verbijsterend eenzaam én teruggeworpen op jezelf. En aan de andere kant God. En dat heeft dan toch iets te maken met ‘Zijn’. Als Levinas in bepaalde toonaarden zegt dat God je roept, dan kun je misschien zeggen dat je tot ‘Zijn’ geroepen wordt en bent. Om te delen in het ‘Zijn’. En als ik dat zo zeg, dan heeft dat behoorlijke existentialistische bijgeluiden. Ik moet eerlijk gezegd ook wat aan Jaspers denken. En aan Rosenzweig ook!

Het is waarschijnlijk belangrijk dat je er ‘bent’, dat je je verwortelt in ‘Zijn’. Het belangrijkste en urgentste is je ‘zijn’. Dat is het beginpunt van je bestaan. Bestaan, dus. Vandaar het belang van zazen: je eerst realiseren als ‘zijnde’ mens. Het aparte van zazen vind ik dat je je gedoe, je leven reduceert tot alleen maar ‘zijn’. Je nadert in zazen de grens van zijn en niet-zijn. En die ervaring had ik al opgedaan in het zitten. En niet alleen in zazen! remember? En dat is eigenlijk geen kleinigheid.

Op een of andere manier moet je als bezoeker van de kerkdiensten een verhouding zien te vinden tot ‘Zijn’. En ‘Zijn’ wordt in symbolen benaderd, het wordt ‘half’ benaderd, niet op volle kracht en in zijn kale puurheid, want dat zou je niet goed bekomen. Het feit dat die benadering alleen maar ten dele kan en ten dele gegeven is, maakt het aan de andere kant ook mogelijk dat je eraan voorbij leeft. En dat je dan ten diepste ontworteld leeft, hoewel je dat waarschijnlijk ook weer niet ‘hard’ kunt maken. Een mens die niet geworteld en bevestigd is in zijn ‘Zijn’ staat niet stevig, ‘is’ er eigenlijk niet, ‘is’ niet echt en eigenlijk, en wordt ten prooi aan alles wat langs komt. Hij is als bewogen door alles wat er langs komt. Onstandvastig, onzeker ten diepste. Wie liefheeft, is geworteld in ‘Zijn’. ‘Wie liefheeft, is uit God geboren’, zegt de eerste brief van Johannes. Dat leer je hier en dat zo met de blik op buiten het klooster.
En wat is dan liefde? Het (met) elkaar brengen tot ‘Zijn’, denk ik. Het was bijzonder dat in de vesper de lezing was uit 1 Kor. 12, dat dan toch maar eindigt met die mooie woorden: ‘Ik wijs je een weg die omhoog voert’. En dan komt de ode aan de liefde. Liefde en ‘Zijn’ hebben met elkaar te maken. Is liefde dan dat je elkaar het hoogste geeft wat er is, namelijk ‘Zijn’? Is liefde de gift bij uitstek? De enige echte gift is dat je je leven geeft, je ‘Zijn’. Al het andere is handel, ruil, ik geef iets opdat jij iets geeft. Een gift is heel bijzonder en ik mag die woorden ook niet naar beneden halen, want dit is eigenlijk te hoog om te vatten. Of is liefde het geven van het geven, het geven van de gift?
Als je de woorden ‘Heer, wees mijn toevlucht’ in de mond neemt, dan zeg je eigenlijk: ‘Ik wil zo graag ‘Zijn’.’ En dat is het eigenlijke antwoord op de directe nadering van de dood in je bestaan. Misschien is de enorme strijd met en om deze woorden wel te verstaan tegen de achtergrond van de confrontatie met de dood. En ‘Zijn’ is eigenlijk op een of andere manier ook het antwoord op de confrontatie met de andere mens. Alleen als we samen kunnen ‘Zijn’, dan is ons samenleven goed en de moeite waard en mooi vooral. ‘Zijn’ komt tussen jou en mij. ‘Zijn’ wil in mijn leven de kern zijn, maar ook in het zijn van jou en mij samen. In zekere zin geldt voor jouw leven namelijk hetzelfde als voor het mijne, denk ik: jij wilt en mag ook ‘Zijn’. Dus als we elkaar ontmoeten, dan moet volgens mij dat gegeven in jou en in mij ook ‘tussen’ ons verdisconteerd worden. Ons ‘tussen’ mag het ‘Zijn’ noch in jou noch in mij kleineren of schaden.
De liefde en het leven met de ander kan alleen iets worden als het leven eerst begonnen is en geleefd is met verankering in ‘Zijn’. Wat ik nog niet weet is of je tot ‘Zijn’ komt alleen of alleen samen? Is de ander de weg tot Zijn, of niet? Binswanger zegt: ja, Heidegger zegt: nee. Ik weet het niet. Ik denk: ‘Zonder jou had ik niet geleefd’. En ik huiver.
Nog lang niet leeg...

In het verschiet ligt de waarschijnlijk lange weg van de nederigheid, van ‘de minste’ zijn, het leven en spreken vanuit zwakheid en kleinheid. In het besef van de hoogheid die over me is...
Bidden. En werken. Aan nederigheid. Ik zou niet weten hoe dat anders moet dan via bidden, véél bidden, en werken.

Donderdag 6 maart 2008 – Drie dagen Zundert (II): 'Onthechten en één worden...'

Het is merkwaardig om te merken dat overtui- gingen tot ‘niets’ kunnen worden. En dat dan vanuit het ‘niets’ op een eigen manier en tempo ‘alles’ komt. Hoe meer je loslaat, hoe meer dingen er in beweging komen. Dat is kenmerkend voor de Cisterciënzer spiritualiteit: de mens is een affectief wezen, een wezen dat zich hecht om te kunnen leven. En die gehechtheid aan allerlei dingen en allerlei mensen belet je om één te worden in jezelf. En dát moet je eerst worden, en pas dán kun je er zijn voor anderen. Hoe simpel kunnen de dingen zijn. En hechten, dat is eigenlijk: je veilig voelen. Als je je veilig voelt bij iemand, dan blijf je daarbij. Dat is een menselijk mechanisme. Daarmee geef je kinderen de basis voor hun bestaan, door ze ‘basic trust’ te geven. Maar je moet misschien het hechten opgeven, en tóch de veiligheid behouden. Voor die klus sta je als opgroeiend mens. Want je kunt niet altijd bij papa en mama blijven. Je moet/mag/wilt/kunt de wijde wereld in, met je eigen verlangen. Sommige mensen zijn op hun 50e nog steeds bij papa en mama – zonder het te weten. En als je het wél weet, dan nóg legt dat mechanisme je in de luren. Want vóór alles wil je veiligheid. En wel direct en nu en altijd en helemaal, zo werkt ‘het onbewuste’. En als je dus niet goed op je spirituele tellen let, ga je op een kinderlijke manier afhankelijk leven, héchten, leven op kosten van een ander. En dat willen de Cisterciënzers niet, je mag zelfs niet hechten aan God. Helemaal lós van alles, zoveel mogelijk lós, zelfstandig, op je eigen benen. ‘Waar zijn je eigen benen??!’ Dat is de belangrijkste vraag die je jezelf én de ander kunt stellen.
Maar, dat onthechten en één worden – da’s de klus. En daar komt Zen in beeld: want dat is precies wat Zen zegt. Er ligt dus een directe link tussen de Cisterciënzer manier van leven en Zen. Vanmorgen dus eerst zazen gedaan. De zendo was nog half donker, het was nog vroeg, zeg maar. Eén voor één komen de broeders binnen en gaan zwijgend zitten. En blijven dan zitten. Ook ik dus: alleen maar gezeten en alles laten komen zoals het kwam. En op dit punt moet ik even inhouden, even stilstaan. De ervaring van zazen bracht de realisatie van ‘alleen maar zijn’. Er was even ‘niets’ over. Wie me kent, weet waar me dat aan deed denken. Nooit gedacht dat die ervaring me op deze afgelegen plek zou overkomen. En dat was de verrassing van deze dagen eigenlijk. Ik ging naar de trappisten om te zien hoe Zen in Zundert kwam, en ik werd geconfronteerd met mezelf. Het was dezelfde ervaring als die van Kerst 2004 en 6 juli 2006. Alleen maar vragen om ‘zijn’.
Daarna de morgendienst van 8.00 uur meegemaakt. Tijdens de dienst bekroop me een enorme twijfel. Ik zag die mannen zitten en zingen en teksten te berde brengen. De relevantie van dat alles kon ik helemaal niet plaatsen.
Intussen is het bijna 11.00 uur in de ochtend. De monniken die ik vanmorgen zag in de dienst met hun pijen aan en verzonken in gebed lopen nu als gewone mensen over de paden die hier van het ene gebouw naar het andere leiden.
‘Is dit nou leven?’, dacht ik toen. En ergens kon ik wel recon- strueren hoe de teksten van die mannen rond het wezenlijkste cirkelden. Ik moest toch weer aan de grenssituatie van de dood denken, die je in zazen benadert, omcirkelt. Het bestaan in dit klooster is zo gereduceerd tot er alleen maar zijn, in de meest kaal denkbare entourage. Alles is zo sober. Je doet hier niets anders dan ‘zijn’. ‘Niets’ is er hier meer over van de drukte van het leven, van de hectiek, van de sores. Er is hier ‘Niets’, in de letterlijke zin. En dan vanmorgen de zazen. Zitten in ‘Niets’. En het is juist al het andere dat het leven soms te verdragen maakt. In die zin vond ik de kloosterlingen wel hard: ze trotseren het naakte bestaan. Alles is weg, ‘niets’ is er over. En toen bedacht ik me later: eigenlijk zou je het ‘Niets’ moeten kunnen meenemen in ‘Alles’.
Zazen en Zen komt eigenlijk neer op zoeken naar ‘Niets’. In de verte klinkt Lacan mee: zoeken naar ‘de vrouw’. Het wezen van de vrouw is ‘Niets’, zegt Lacan. De vrouw heeft ‘Niets’ te verbergen. En dat is natuurlijk niet denigrerend bedoeld.
In het klooster heerst eigenlijk het ‘Niets’. In het gedenkboek van 100 jaar trappisten in Zundert zag ik een korte uitleg van het woord ‘habijt’ staan. Dat woord komt van ‘habitus’, van ‘habitere’ = wonen. Een monnik woont in zijn habijt. Met andere woorden: hij woont in zichzelf. En verder in ‘Niets’. Er ‘is’ verder ‘niets’. En vanuit dat ‘Niets’ komt het leven. De uitgangen van het leven zijn uit het hart en de uitgangen van het hart zijn vanuit het ‘Niets’, vanuit het ‘ondoorgrondelijke’ (zegt Lau Tzu en Zhuang Zu). En eigenlijk is dat de situatie van de mens, de conditio humana.
Uit de bibliotheek heb ik het boekje ‘Bewaak je hart’ gekregen door de voormalige abt van Zundert Jeroen Witkam. ‘Het is genoeg om God te eren met ademen,’ schijnt hij ooit gezegd te hebben. Dat vertelde althans één van de andere aanwezigen hier. Ik begin een contrast te voelen tussen ‘Niets’ en ‘Alles’. Hoe meer ‘niets’ er is in je, hoe meer er ‘alles’ kan zijn. En dat moet dan de volgorde zijn. Terugtrekken uit de wereld, terugtrekken uit de dingen, loskomen van alles, steeds verder ‘naar binnen’ als het ware. Jeroen Witkam schreef het boekje ‘De weg naar diepte-inkeer’. En daar gaat het over.
We hebben de eucharistie gevierd. We hebben met elkaar in de kring gestaan. Elkaar de groet van Christus gegeven: ‘De vrede van Christus zij met u’. En daarna werden we allemaal een beetje stil.

Vanmiddag gaat Andrew me in de zendo voordoen hoe je moet zitten. Aan een paar andere mede-gasten heb ik het verteld en die willen ook mee-kijken. De stilte is een poort, zei Andrew. We hebben les gehad in zitten. Rechtop zitten, op een bankje, op een matje. Schouders ontspannen, want alle ellende van je leven en lichaam komt via de schouders naar buiten. Ga in je schouders zitten. Ik zat wel goed, maar de schouders moeten meer hangen, meer naar beneden. Verder voelde ik vanmorgen tijdens de meditatie ook wel het balanceren en het evenwicht zoeken. Maar, inderdaad, waar het om gaat is het vinden van de stilte en het in de stilte blijven. Het luisteren dus, het vernemen van wat er is. Gewoon alleen maar ‘zijn’ op je bankje. Niets bijzonders doen, daar zitten, en dan misschien later weer terug komen.

Woensdag 5 maart 2008 - Drie dagen Zundert (I): 'Heer, wees mijn toevlucht...'

Het driedaags bezoek aan het trappis- tenklooster van Zundert heeft me gebracht bij de uitspraak: ‘Heer, wees mijn toevlucht’. En daarmee heb ik een antwoord gekregen op een vraag die ik al lang heb. En ook vermoed ik dat ‘Heer, wees mijn toevlucht’ ook het laatste gebed is geweest van Bonhoeffer.
’s Middags eerst twee ferme vullingen gekregen van mevrouw Clemens, tandarts in Den Bosch. Alleraardigst. Clemens betekent tenslotte in het Latijn ‘de mededogende’.

Daarna gegeten bij en met Josien en op naar Zundert. Kwam ’s middags rond 15.45 uur aan bij de portier. Die zat uitgebreid te telefoneren. Hij heet broeder Frits Kocken en hij heeft cd’s opgenomen met gedichten van Ida Gerhardt. Door het hele trappistenklooster van Zundert zie je foldertjes hangen dat je die cd’s kunt kopen in de winkel van het klooster. Ik heb dus snel de boekwinkel bezocht, maar dat had een andere reden. De portier verwees ons – er kwamen intussen ook andere kloostergangers aan de poort – naar de ontvangst-broeder. En dat was broeder Anton, een alleraardigste volstrekt ont-stress-te man. Die leidde ons rond langs de plaatsen van het klooster waar we mochten komen. Eerst de kerk natuurlijk. Daar worden ’s nachts om 4.30 uur (nacht-officie), om 8.00 uur (ochtenddienst), 12.00 uur (middagdienst), 17.00 uur (vesper) en 20.00 uur (completen) gehouden. De eerste dienst die ik meemaakte was de vesper. En de orde van dienst kende ik niet, en kon ik ook in de gauwigheid niet doorgronden.
Aan broeder Anton heb ik ook meteen gevraagd om broeder Andrew Pears te alarmeren, dat ik er was. Zijn interne telefoonnummer was 663. En ja hoor, meteen de eerste afspraak al te pakken. ‘We’ll meet at seven pm’. Broeder Anton is de organist onder de broeders. Zes keer per dag zit hij op de bok en ondersteunt de zang van de broeders.
Er waren een paar dingen die me bijbleven in de vesper. Ten eerste het zinnetje ‘... die elk schepsel te eten geeft’. In de wereld buiten het klooster woedt een blinde strijd om het bestaan, om het voedsel en je moet maar zien of je wat te eten krijgt. En hier, in die machteloze witte ruimte wordt de oplossing van het hele raadsel gezongen door bijna 30 wereldvreemde mannen in witte gewaden. ‘Hij geeft ze allemaal te eten’. Hoe dan? Doordat Hij het gebiedt! Hij zegt: ‘Zorg dat iedereen te eten heeft’. De drie v’s: vreten, vechten en vrijen. Daar gaat het om in het leven. Nou, doe dat dan! Buiten de kloostermuren klagen ze steen en been dat het leven niet deugt, omdat er zoveel narigheid is. Dat is er helemaal niet. De narigheid ben je gewoon zélf. Doe d’r wat aan.
En het andere dat me bijbleef was het zinnetje ‘... die het zilver beproeft tot het zuiver is’. En dat gaat dan natuurlijk over God. Hij beproeft het zilver, tot Hij zijn eigen beeltenis erin ziet. Wie is het zilver? Jij en ik. Het gaat net zolang niet goed met ons – althans zo lijkt het – tot de schepper zichzelf terugziet in ons, in jou en mij. Tot wij net zo open en mededogend zijn als Hij. Zolang we dat niet ‘zijn’, zolang is er de pijn van het schaven.
Na de vesper gingen we als groepje van zeven kloosterlingen/gasten avondeten. Brood, met kaas, met pindakaas, met hagelslag en met aarbeienjam. En m’n 17.30 uur pilletje natuurlijk. Na de maaltijd afwassen en opruimen en klaarzetten voor het ontbijt, vanaf 7.00 uur. Maar voorafgaand aan de dienst van 8.00 uur morgenochtend is er om 7.15 uur de zen-sessie, het mediteren. Moet ik natuurlijk bij zijn. Maar er is een probleempje. Ik moet op m’n nuchtere maag naar de zen-sessie en naar de kerk, want ontbijten kunnen we vanaf 7.00 uur. Nou, vooruit, dan maar ontbijten na de zen-sessie en de dienst.

In de winkel van het klooster stond het puikje van de eigentijdse spiritualiteit. Aardig wat stof ingeslagen natuurlijk. Onder meer een boekske van Jeroen Witkam, de abt die ooit in een grijs verleden Zen introduceerde in het klooster van Zundert. Daarmee werd Zundert het oudste Zen-centrum van Nederland, al 36 jaar aktief. Andrew Pears is momenteel assistent Zen-leraar in het klooster. Voor de broeders in het klooster, maar ook voor de groepen die komen oefenen met mediteren in het klooster. De populariteit van de Zen-sessies in het klooster is groot. Elke sessie wordt moeiteloos volgeboekt en er zijn zelfs wachtlijsten. Dus er is veel belangstelling voor Zen in christelijke context. Intern leidt dat tot grote spanningen. Andrew is de assistent van Jeroen Witkam, die overigens geen officiëel leraar is. Wel heeft hij van pater Enomya Lasalle toestemming gekregen om sessies te leiden. Lasalle heeft weer transmissie (heet dat dan) van Ama Samy, een Jezuïet die de hele wereld rond reist/reisde en wel een echte zenleraar is, speciaal geschoold in een school voor leken. In Zen heb je zo’n richting, de naam ben ik er even van kwijt. Lasalle groeide naar zijn eigen interpretatie van Zen toe.
In het klooster van Zundert is nog een andere Zen-man: Jef Boeckmans, een filosoof en intellectueel, die Ruusbroec bestudeerd heeft. Boekmans kent de christelijke apofatische weg van het christendom. Hij is een echte Zen-roshi, een gestudeerde Zen-man dus. Hij geeft sessies in het klooster.
Maar Andrew Pears krijgt trainingen van professor dr. Ton Lathouwers, die veel heeft van Nishida's opvolgers, D.T. Suzuki en Shin-ichi Hisamatsu en Masao Abe (foto). Pears bezoekt al vanaf 2001 de sessies van Lathouwers. Hij doet al 22 jaar aan zazen. Als je op het kussen zit, zit je elke keer voor het eerst, zegt hij. Je hoeft niet een diepe kennis van Zen te hebben. Dat is niet nodig, wel leuk. Wat wel nodig is, is dat je zelf gaat zitten. En wat je zittend leert, dat moet je toepassen. Dat is wel belangrijk. De Zen-beoefening leidt ertoe dat je een leven gaat leiden dat met een zekere wakkerheid vonher geht.

(Ton Lathouwers op de foto.) Maar, zegt Pears, Zen kun je niet los zien van het Boeddhisme. Het is boeddhisme. Maar de kern ervan is dezelfde als het christendom, zegt hij, als bij gelovigen in bredere zin. En dat bredere is: het erkennen van de menselijke conditie, de conditio humana. Er is ‘iets’ dat groter is dan wij. En dat is een mysterie waar we ons hoofd voor moeten buigen en onze handen moeten vouwen.
Zen wordt tegenwoordig overal toegepast: in het zakenleven, in de relax en waar niet al. Maar dat is de kern niet, zegt Pears. Zen werkt therapeutisch, maar het is geen therapie.

De leer van Zen: heb inzicht in jezelf. Word één met jezelf, met je wáre zelf. En dat is God. In de praktijk komt Zen dichtbij het christendom. Het gaat over ‘ik’ die in het grote ‘niets’ of ‘iets’ besta, aldus Pears. Geen uitwissing van het ‘ik’. Geen ‘oblivio’. Boeddha sprak alleen over ‘dit’ leven en die optiek kun je makkelijk plaatsen binnen het christendom.

Andrew doet zazen vanaf zijn 24e jaar. Op zijn 28e is hij monnik geworden. Achttien jaar monnik dus en bijna 22 jaar Zen. De trappisten van Zundert zijn contemplatieven. Als je vrede in je hart wilt, zegt Pears, moet je je roeping volgen. There is no other way. En dat betekende voor hem: klooster. Over de geschiedenis van Andrew Pears kun je lezen op de site van Ton Lathouwers: www.mahakarunachan.nl. Karuna betekent ‘mededogen’ en ch’an = zen = chinees woord. De Chinese vorm van Zen is luchtiger, met meer humor, zachter. De Japanse vorm is strakker en strenger.

De lievelingsleraar van Andrews is Shunryu Suzuki. Die schreef een populair boek: Zen mind, Beginner’s Mind. Vertaald in het Nederlands. Belangrijk is, dat je Zen doet, zegt die man. Je hoeft verder niet zoveel te weten. Dóe het nou maar.

In de biografie van Andrews speelde het een rol dat hij in zijn jeugd een keer op de radio een Theravada-boeddhist hoor uitleggen wat het Boeddhisme inhield. Het ging over ‘lijden’ en dat vond Pears relevant, dat trof hem. Hij ging veel boeddhistische boeken lezen en ook literatuur van Jung. Hij heeft zelfs overwogen om in te treden in een Boeddhistische tempel. Maar dat ging niet door, omdat hij ging kiezen voor zijn christelijke roots. Aardige jongen, trouwens die Pears. We zijn vriendelijk voor elkaar.

Pears trekt een mooie parallel tussen bidden en zazen. De praktijk van contemplatie is verplicht voor de trappisten. Zij moeten en willen ook als monniken veel bidden. En bidden betekent bij hen: knielen. Met je botten op een kussen. Pears heeft ontdekt dat je in die houding heel lang en heel stil kunt bidden. Let dus op: knielen is er niet voor niks. Het wil het mogelijk maken dat je lang stil kunt zijn. En dat is precies ook de bedoeling van Zazen, zegt hij. Dan zit je op de botten van je bekken. Morgen krijg ik les in het zitten. Want dat is een hele kunst. Het stil zitten. Dus: een leerling van Ton Lathouwers gaat aan mij leren zitten. Watch me! Zitten op een kussen en knielen op een kussen komen op hetzelfde neer. Leer me bidden. Andrew gaat binnenkort naar een tiendaagse (!) sessie Zazen. Tien dagen bidden!

Nu draai ik Ray of light van Madonna. ‘There’s no greater power than the power of goodbye. Learn to say goodbye.’ Joost is ook dol op dat mens van bijna 50, zei hij.
Ik moet in de winkel nog kijken naar Nico Tydeman ‘Dansen in het duister’. Tydeman propageert een anti-geestelijke school van Zen, zegt Pears. Wel wil Tydeman bruggen bouwen tussen Zen en het christendom. We zien morgen wel...

Maandag 3 maart 2008 – Nietzsche & Bonhoeffer: 'Frische Luft! Frische Luft!'

(De foto links is van het gezin Bonhoeffer, waar moeder Paula voorleest aan haar kinderen. (Dietrich staat rechts op de foto, manneke met het witte haar). De foto beneden van moeder en zoon Nietzsche doet denken aan de situatie van Goede Vrijdag: ‘Zoon, zie uw moeder. Vrouw, zie uw zoon’.) ‘Het christendom heeft partij gekozen voor alles wat zwak, laag en mislukt is, het heeft de ontkenning van de overlevingsinstincten van het sterke leven tot een ideaal verheven’. Aldus Friedrich Nietzsche in ‘De Antichrist’, het boek dat hij in 1888 op de grens van de waanzin schreef. Het was niet voor het eerst dat hij afrekende met het christendom, maar hij deed het hier feller dan ooit tevoren. De tweeduizend jaar christelijke cultuur vormden in zijn ogen het grootste bedrijfsongeval dat tot nog toe in de geschiedenis van de mensheid heeft plaatsgevonden. De paradoxale successtory van de mislukkende mens. De hegemonie van de machteloze, die zijn eigen angst om te leven religieus zo heeft opgehemeld en uitgebuit, dat hij het als zijn kracht is gaan beschouwen. In zijn prediking van de God van het medelijden en de deugd van de naastenliefde heeft het christendom de zieligheid gepatenteerd. Het hiernamaals is een luchtkasteel, gebouwd door mensen die niet in staat zijn hun eigen aardse huis bewoonbaar te maken. De christelijke moraal van dienst aan de naaste en gehoorzaamheid aan God is de slaafse verinnerlijking van een kruiperige hondenmoraal. ‘Het christendom is een opstand van alles wat laag-bij-de-grond is tegen datgene wat niveau heeft: het evangelie van de “nederigen” maakt ook werkelijk nederig.’ Weg dus met het geweten, weg met het schuldgevoel, weg met de zonde, weg met ‘geestelijk leven’, weg met God! Leve het lichaam, leve de zinnen, leve de vrijheid, leve het … niets. Laten we voortaan hoogte en diepte van het leven uitbuiten, en niet langer angstig ervoor weg vluchten. Mijdt daarom de veilige luwte van de metafysica, de bedompte zolders van de christelijke theologen! De 19e eeuwse Duitse idealisten hadden het christendom nog als een hoogtepunt van beschaving en cultuur beschouwd, de domineeszoon Nietzsche die zichzelf aan de schoot van dat idealisme had ontworsteld, wist nu beter: het christendom is het toppunt van decadentie, de belichaming van de instinctieve haat tegen de werkelijkheid: ‘Ik beschouw het leven zelf als instinct tot groei, tot bestendigheid, tot opeenhopen van krachten, tot macht: waar de wil tot macht ontbreekt, daar is verval.’

De theologie kan met deze boodschap twee dingen doen, aldus de jonge Nietzscheliefhebber en theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906 – 1945) in een college dogmatiek, begin jaren dertig van de vorige eeuw. Men kan hem schouderophalend negeren en zeggen dat hij niets van het christendom begrepen heeft, of men kan bij hem in de leer gaan. Bonhoeffer zelf kiest voor het laatste. Maar is het christendom wel in staat om Nietzsche te overleven?

Dat Dietrich Bonhoeffer in Nietzsche zijn natuurlijke gesprekspartner vond is niet verwonderlijk. Niet alleen was in het Berlijnse academische milieu van de jaren twintig, waarin hij opgroeide, de lectuur van Nietzsche even gangbaar als die van Goethe en Kant, ook zijn persoonlijkheid was als het ware op diens filosofie gebouwd. Met Nietzsche had Bonhoeffer een hekel aan zwakheid, en weinig geduld met klagers en jammeraars. De Bonhoeffers werden opgevoed tot mensen met ruggengraat, die ook in zwaar weer ‘Haltung’ wisten te bewaren. In 1943 wordt Dietrich Bonhoeffer gevangen gezet vanwege zijn aandeel in het verzet tegen Hitler. Van meet af aan hangt hem het doodsoordeel boven het hoofd, dat in april 1945 ook daadwerkelijk wordt voltrokken. In zijn brieven uit de gevangenis maakt hij melding van de zware druk waaronder hij staat. Maar ook lucht hij zijn gemoed over mensen die tijdens luchtalarmen het - letterlijk - in hun broek doen van angst. Hij veracht ze. Hij, de dominee, vertikt het ook om dan een troostend christelijk woord te spreken of een schietgebed te doen. ‘Over tien minuten is het weer voorbij’, is alles wat hij kan zeggen. Hijzelf maakt in zijn brieven melding van zijn ‘tirannieke natuur’, waarmee hij anderen wel eens aftroeft en overbluft. Ook al voelde hij er zelf niets voor bij de ‘krachtpatsers’ te worden ingedeeld worden, op zijn minst kan toch men zeggen dat we hier van doen hebben met een krachtige persoonlijkheid, een sterk mens, die Nietzsche’s afkeer van laf en lauw leven van nature deelde.

Iemand bovendien, die van huis uit een instinctieve afkeer van klein- burgerlijke bekrompenheid was bijgebracht. ‘Burgerlijk’, stond bij de Bonhoeffers voor groots en meeslepend leven en niet voor de benepen angstvalligheid, het op veiligheid en zekerheden gebouwde kantoorklerkenbestaan van de lagere middenklasse. De leden van de familie waren bestemd voor een leidinggevende positie in de samenleving. De kinderen werden opgevoed tot ‘vrijheid’ en ‘verantwoordelijkheid’; ‘gehoorzaamheid’ en ‘nederigheid’ kwamen in de deugdencataloog van de Bonhoeffers niet voor. Als Dietrich Bonhoeffer er voor kiest om theologie te studeren en predikant te worden, in plaats van jurist (zoals zijn broers) of psychiater (zoals zijn vader), wordt hem dat ontraden. Of hij zichzelf en zijn talenten wil begraven in dat bedompte instituut? ‘Frische Luft! Frische Luft!’ hadden met Nietzsche zijn broers in koor kunnen uitroepen.

De Bonhoeffers kozen in de Weimar-periode voor de democratie als politiek stelsel, maar cultureel zijn ze nooit democraat geweest. Men haalde zijn neus op voor middelmatigheid, de smaak van de massa. Elite was in deze kring geen vies woord, maar een geuzennaam. En hoe meer het gepeupel van de straat in de jaren dertig in Duitsland bezit nam van de macht (het nazisme werd immers vooral gedragen door het ressentiment van de kleine burgerij), des te meer ‘kwaliteitsgevoelens’ bij de verzetsman Bonhoeffer en zijn familie gingen opspelen.

Hoe komt de theologie eruit te zien van iemand, die van nature en van huis uit zich zo verwant weet aan Nietzsche? Dat moet wel leiden tot een ‘aristocratisch christendom’. De term komt letterlijk voor in de al genoemde gevangenisbrieven die Bonhoeffer vanuit zijn Berlijnse cel aan zijn vriend Eberhard Bethge schreef. Hij ontwikkelt de contouren van een theologie die Nietzsches religiekritiek probeert te integreren. Een christendom dat gehoor geeft aan de oproep van Zarathustra: ‘ik bezweer jullie, mijn broeders, blijf de aarde trouw en geloof degenen niet die jullie over bovenaardse hoop spreken!’ (Also sprach Zarathustra, voorrede). Een voornaam geloof, dat niet via de achterdeur van de menselijke zwakheid binnen probeert te komen, maar dat netjes voor aanklopt en hoffelijk blijft, ook als het niet wordt binnengelaten.

In de ogen van Nietzsche ontvlucht het christelijk geloof de aardse werkelijkheid door een achter- of bovenwereld te construeren, waarin het goed toeven is als het in deze wereld even te wild gaat. Religie kan met de ene wereld niet goed uit de voeten, en maakt er daarom een tweede bij. Een ‘echte’ wereld, die je echter niet kunt zien: de transcendente, goddelijke wereld. En een schijnwereld, de onze. Hij is tastbaar dichtbij, maar niet de ware. Waarheid en illusie, de meta-fysische en de fysische wereld – vanaf Plato tot en met Kant is de ene aardse werkelijkheid opgedeeld in schijn en wezen.

In zijn parabel van de gekke mens velt Nietzsche het doodvonnis over deze constructie, bij gratie waarvan God bestaat.

‘Hebt u nooit gehoord van die gekke mens die op een heldere morgen een lantaarn opstak, op de markt liep en schreeuwde: 'Ik zoek God, ik zoek God.' - Omdat daar juist veel mensen waren die niet aan God geloofden, verwekte hij een uitbundig lachen. Is hij zoek geraakt? zei de een. Is hij als een kind de weg kwijt geraakt? zei de ander. Of heeft hij zich verstopt? Is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan? , geëmigreerd? - zo riepen en lachten ze door elkaar . De gekke mens sprong midden onder hen rond en doorboorde hen met zijn blikken. 'Waar God heen is?' riep hij, 'ik zal het u zeggen: wij hebben hem gedood, - u en ik. Wij allen zijn zijn moordenaars. Maar hoe hebben we het gekund? Hoe konden we de zee leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon uit te wissen? Wat deden we toen we deze aarde van haar zon losmaakten? Waarheen beweegt zij zich nu? Waarheen begeven wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen we niet voortdurend? En achterwaarts, opzij, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog een boven en beneden? Dolen we niet als door een eindeloos niets? Staart ons de lege ruimte niet aan? Is het niet kouder geworden? Nadert niet steeds meer nacht en meer nacht?'. (Die fröhliche Wissenschaft)

Er is maar één wereld en dat is de onze. Wie afscheid neemt van het metafysisch dualisme wist als met een spons de horizon tussen Deze en Gene Zijde uit. Dan blijkt religie opeens een illusie, en God dood. Waarom? Wie is daarvoor verantwoordelijk? We hebben het zélf gedaan, constateert Nietzsche. Wij hebben God gedood, door eindelijk eerlijk tegenover ons zelf te worden. Door te erkennen dat wij godenfabrieken zijn, metafysische machines die het menselijk tekort van dood en eindigheid, van onvervulbaar verlangen en onophefbare eenzaamheid niet recht in de ogen durven zien, en daarom het tekort compenseren met een hemels tegoed. Omdat we het op aarde niet uit kunnen houden, worden we wolkenwandelaars en luchtfietsers. We scheppen onszelf een ‘geestelijk leven’, we beloven onszelf een hiernamaals, en baden onszelf in de warme, denkbeeldige zon van God, de Waarheid of het Zijn.

Voor wie eenmaal aan dat dualisme voorbij is, worden waarheid en schijn begrippen zonder betekenis. Er is alleen nog leven, wil tot macht, lichaam, pijn, dood. Wie durft onvoorwaardelijk ja tegen dat leven te zeggen? ‘Ik wacht op de arts die de moed heeft om te laten zien dat het in alle filosoferen tot nog toe niet om “waar­heid” ging, maar om iets anders, laten we zeggen ge­zondheid, toekomst, groei, macht, leven...’ , schreef Nietzsche, de door ziekte geplaagde denker, die zichzelf graag de rol van arts van de westerse cultuur toedichtte.

De dokterszoon Dietrich Bonhoeffer voelt zich geroepen het christendom in de geest van Nietzsche te saneren. Hij groeit op in de jaren twintig wanneer de Duitse intelligentsia het idealisme heeft ingeruild voor de levensfilosofie, de lofzang op het irrationele, geleefde leven, dat voorafgaat aan elke reflectie. Men spiegelt zich niet meer aan de redelijke bezonnenheid van de wijze grijsaard, maar aan de spontaniteit van het spelende kind – voor Nietzsche het beeld bij uitstek van de ideale ‘Übermensch’. Met onbevangen, jeugdige retoriek preekt Bonhoeffer als vicaris in Barcelona in 1928 in deze geest over de aarde als moeder en God als vader. ‘Alleen wie de moeder trouw blijft, zal zich tenslotte in de armen van de Vader mogen leggen,’ houdt hij zijn gehoor voor. Hij vertelt graag de sage van de reus Antaeus, de zoon van Poseidon en moeder aarde, Gaia. Omdat Antaeus bij elke aanraking met zijn moeder nieuwe kracht kreeg was hij onoverwinnelijk. Heracles ontdekte echter zijn geheim, en overwon hem door hem van de grond te tillen. Zo is het ook gesteld met een christelijk geloof dat de aarde ontrouw wordt. En is christelijke moraal serviele gehoorzaamheidsethiek? Slaafs wetticisme dat blindelings de goddelijke geboden opvolgt? De jonge Bonhoeffer tekent de christen als een nietzscheaanse held, die zich in z’n door God geschonken vrijheid zijn eigen tafelen der wet ontwerpt. ‘De mens die liefheeft is de revolutionairste mens op aarde. Hij is de omverwerping van alle waarden, de springstof van de menselijke samenleving, hij is de gevaarlijkste mens,’ aldus Bonhoeffer in een preek uit 1932.

Toe maar. Men kan zeggen: hier wordt Nietzsche zo met Luther aangelengd, dat diens antichristelijke venijn onwerkbaar wordt verdund. Een vergeeflijke filosofische flirt, een theologische jeugdzonde? Maar ook de latere Bonhoeffer kan niet anders dan op theologische gronden Nietzsches afkeer van wereldvreemd christendom delen en onderstrepen. Als de christelijke kernboodschap over de menswording van God in Jezus Christus van werkelijke betekenis is, dan is christelijke de blikrichting precies tegengesteld aan de religieuze: niet van de aarde weg ten hemel, maar omgekeerd. De metafysische ‘God’ is een religieuze wensconstructie die de wereldvlucht sanctioneert. De God waarmee Jezus van Nazareth het daarentegen hield, ontneemt ons niet het zicht op de dingen, maar wil ons de scherpe contouren van de werkelijkheid laten zien en ervaren. Hij staat voor een levensperspectief en levenspraktijk waarin de extremen van haat en liefde, eenzaamheid en extase, onvervuld verlangen en genade-ervaring worden gepeild en doorleefd tot op hun uiterste. De God van Jezus sanctioneert niet de kleinburgerlijke angst voor het leven, maar stelt het aan de kaak. Christelijk geloof kan in de ogen van Bonhoeffer eigenlijk niets anders inhouden dan: gokken op de God van Jezus. Het houden met dezelfde God als hij. Als levenspraktijk. Al het andere is metafysische humbug, theoretisch theologenbedrog.

In de virulente aanval op het christendom die Nietzsche in De Antichrist onderneemt, krijgen de christenen er ongenadig van langs, maar wordt de toon gedempt als Jezus zelf ter sprake komt. Ook hij was immers een ‘vrije geest’, het slag mensen waar Nietzsche op valt. Als je hem en zijn volgelingen met elkaar vergelijkt, blijkt het hele christendom een groot misverstand: ‘in de grond is er slechts één christen geweest, en die stierf aan het kruis. … Uitsluitend de christelijke praktijk, een leven zoals hij die aan het kruis stierf, het geleefd heeft, is christelijk… Zelfs vandaag nog is een dergelijk leven mogelijk… Het echte, het oorspronkelijke christendom zal te allen tijde mogelijk zijn… Niet een geloof, maar een doen, en bovenal een veel dingen niet doen, een ander zijn…’ Maar het christendom heeft de zaak van Jezus verraden. ‘Wat vanaf dat moment “evangelie” heette was reeds het tegendeel van wat hij geleefd had: een “slechte boodschap”, een dysangelium.’

De theologie van deze Nietzsche – als men het zo mag noemen – gaat op in een analyse van het christelijke verraad aan Jezus. Bonhoeffer’s theologie heeft in feite precies dezelfde inhoud. Zij bestaat uit twee dingen: christologie (een visie op Jezus) en religiekritiek (een afrekening met het ontspoorde christendom). Christenen in het spoor van Jezus hebben volgens de jonge Bonhoeffer geen wereld achter de hand, en kunnen geen - met een term die Nietzsche daarvoor muntte - ‘Hinterweltler’, achterwereldbewoners zijn, zoals in de religie gebruikelijk. In Bonhoeffers werk wordt zo al vroeg het hachelijke besef duidelijk dat later in de gevangenisbrieven tot verdere rijping komt: het christendom is een grote paradox. Niet als décadence, als vervalsgeschiedenis, zoals Nietzsche vond, maar wel als een religie die in het dogma van de incarnatie zijn eigen onmogelijkheid in zich draagt. Een religie, die de premisse van de religie (God die in de hemel troont) ontkent. Een religie als uittocht uit het land van de religie.

Nietzsche, de filosoof met de hamer, wil de christelijke spijker precies op zijn kop slaan. De eerste klap is al raak, maar geldt voor religie in het algemeen: het christendom is ook een vorm van religieuze wereldvlucht, net als vele andere. Specifiek christelijk is echter de christelijke moraal van naastenliefde en mededogen. Daarin is het christendom werkelijk uniek. De mislukkelingen, de ‘Schlecht-hinweg-gekommenen’ hebben in het christendom van hun nood een deugd weten te maken en hun eigen onvermogen als godgewild gesanctioneerd en verheerlijkt. Zijn wij niet tegen het leven opgewassen? Dat hoeft ook niet, God ontfermt zich over de zwakke. Verachten we onszelf? In het gebod van de naastenliefde ontsnappen we aan de last om zelf iemand te zijn. Genieten we van ons lichaam? Gelukkig hebben we een slecht geweten. Sterven we? Geen nood, God schenkt ons een onsterfelijke ziel. Nederige dienstbaarheid aan de naaste, serviele gehoorzaamheid aan God - dat is de christelijke moraal in de kern: de moraal van laffe mensen, die bang zijn voor het leven.

De aristocratische theoloog Bonhoeffer herkent zich niet in het beeld. Hij blijkt zich maar moeilijk te kunnen identificeren met de zielige mens, die zich wentelt en koestert in zelfbeklag. In kerkelijke preken over de rijke man en de arme Lazarus is het gangbaar dat de hoorder zich mag spiegelen aan de arme Lazarus, wiens lijden wordt gecompenseerd in de armen van de Vader. In zijn preek over de gelijkenis weigert Bonhoeffer dat. ‘Jij denkt misschien dat jezelf Lazarus bent?’ vraagt hij. ‘Wie Lazarus is? Altijd de ander…’ Het is een hard soort christendom, dat Bonhoeffer verkondigt, geen troostrijke oase. Ja, uiteindelijk, ten laatste, als alles gezegd en gedaan is, dan mogen wij onszelf aanbevelen in de genade van God; dan is ook de rijke man misschien een Lazarus. Maar genade is een laatste woord en moet dat ook blijven. ‘Men kan en mag het laatste woord niet voor het voorlaatste spreken, ’ luidt Bonhoeffers lijfspreuk. Terwijl Nietzsches moraal het uiterste van onze creativiteit vraagt met het oog op onze individuele zelfverwerkelijking, eist Bonhoeffer van de vrije, sterke mens – in bewoordingen die aan Levinas’ strenge verantwoordelijkheidsethiek doen denken - dat hij zich sociaal verplicht tot de zwakke. Toch dus een christelijke verheerlijking van het zwakke? Als je maar beseft dat er twee soorten zwakheid zijn. Er is zwakheid uit verwijtbaar onvermogen, die voortkomt uit luiheid en gebrek aan moed. Dan nemen mensen de rol van slachtoffer op zich omdat het hen goed uitkomt. Die zwakheid is verachtelijk, zegt Bonhoeffer met Nietzsche. Maar er is ook zwakheid die mensen overkomt omdat het lot ze treft. Zij bevinden zich buiten hun schuld in de hoek waar de klappen vallen. Zij zijn werkelijk slachtoffer. Voor de confrontatie met deze lijdenden is veel moed nodig, kracht, gezondheid. Zij bestaan immers in het donker en ‘die im Dunklen sieht man nicht’.

Nietzsche vraagt veel van een mens, de Jezusvolgeling Bonhoeffer lijkt nog meer te vragen. ‘De christelijke verhouding tussen de sterke en de zwakke mens is dat de sterke behoort op te zien naar de zwakke, en niet op hem neer.’ Een ‘Umwertung aller Werte’, die haaks staat op die van Nietzsche, omdat Nietzsche alleen weerzin ervoer, en geen respect had voor de zwakke. Maar ook haaks op het christendom dat zegt te roemen in zwakheid, maar luiheid bedoelt.

In Bonhoeffers gevangenisbrieven worden de nietscheaanse elementen in zijn denken radicaler zichtbaar dan ooit. ‘Kwaliteitsgevoelens worden van jaar tot jaar sterker’, schrijft Bonhoeffer vanuit de cel aan zijn vriend, en dat geldt blijkbaar ook zijn theologie. Zowel zijn weerzin tegen metafysische speculaties, tegen de opdeling van de werkelijkheid in twee ruimten, als zijn verzet tegen het christendom als een apologie van de menselijke zwakheid worden sterk uitvergroot. De aristocraat Bonhoeffer zit nu zelf in de hoek waar de klappen vallen. Hij, de geboren leider, bekijkt de wereld nu, zoals hij zelf schrijft, vanuit ‘het perspectief van de uitgerangeerden, de gewantrouwden, de mishandelden, de machtelozen, de onderdrukten en de gehoonden, kortom de lijdenden’. Maar hij weigert zich in die positie te laten verleiden tot ‘een partij kiezen voor de eeuwig ontevredenen’. Met de dood voor ogen ontwikkelt hij een theologie die het leven, de gezondheid en de kracht het volle pond wil geven. We kunnen in deze brieven bijvoorbeeld lezen dat het smakeloos is om in de armen van een vrouw naar de hemel te verlangen. Dat de wereld mondig is geworden, en dat mensen ‘zoals ze nu eenmaal zijn’ niet meer religieus kunnen zijn. Dat het ter sprake brengen van God aan de grenzen van het leven een vorm van denkluiheid is. Dat God niet als gaatjesvuller en stoplap moet worden gebruikt. Dat een christelijke apologetiek die vreest dat de moderne wetenschap geen plekje meer voor God overlaat ‘niet voornaam’ is. Dat het christelijke gewroet van moderne zielzorgers, die in het simpele levensgeluk van mensen nog zoeken naar een verdorven plekje, maar eens afgelopen moet zijn. Alsof gezondheid in de kerk ineens een vorm van ‘ziekte’ moet heten! We lezen er dat het christelijke geloof geen verlossingsreligie is, en het hiernamaals geen christelijk leerstuk. Dat Jezus niet een voor het leven ongeschikte zielenpoot is geweest, maar ‘de mens voor anderen en daarom de gekruisigde’. Dat opstanding betekent: de goddelijke bevestiging van het aardse leven, dat we voor de volle 100% mogen uitbuiten. Dat de grensvragen van het leven onbeantwoordbaar blijven en het verdriet en het gemis ongeïnterpreteerd moeten blijven.

Flarden van een theologie waarin tastenderwijs nietzscheaanse intuïties worden geïntegreerd. ‘Een niet-religieuze interpretatie’ van het christelijk geloof, noemt Bonhoeffer het, wellicht een tikje te pretentieus. Als je verder denkt in dit spoor, waar kom je dan uit? Bij een spierballenchristendom, dat blind is voor de nachtzijde van het leven? Daarvoor heeft Bonhoeffer te goed de figuur van Jezus op zich laten inwerken. Wel bij een theologie die tot een radicale vermageringskuur van het christendom moet leiden. Een christendom dat de vluchtweg in een Dubbelwereld heeft afgesloten is immers ten enenmale ongeschikt geworden als bevredigend antwoord op de grote levensvragen. Zij houdt ze levend, dat wel.

Dr. F. de Lange
(Trouw, Letter& Geest 9 september 2000)

Zaterdag 1 maart 2008 - 'Søren Kierkegaard, ik hou van je...'

Het is niet goed als je liefde een makkelijke roes is, een ‘Rauschgift’ – onverge- lijkelijk mooi Duits woord! Pas als je weet wat het is om je leven te geven, pas dan weet je wat liefde is. Je leven geven, dat is: doodgaan. Oeps! Zucht. Wat nóu weer? Ja, ben even Derrida aan het lezen: ‘Donner la mort’. Maar het is niet somber of naar of zo. Het is uiteindelijk heldere en zuivere, wil zeggen: harde, lucht. Maar hard is niet goed, eigenlijk vind ik. Zacht is beter. Hoe het zachte hard kan zijn. ‘You’re frozen, when your heart is not open’, zingt Madonna.
Soms sta je voor een moeilijke beslissing in je leven. Je weet absoluut niet wat je moet doen. Niemand zegt het je, in geen enkel boek is het te vinden. En de mensen aan wie je om raad vraagt zeggen – meestal na een heel braaf verhaal over ‘De bijbel zegt dit, en de bijbel zegt dat...’ – tenslotte: ‘Maar jij moet het zelf maar beslissen, hoor, jij moet kiezen’. Ja, duh. En dan ga je bij jezelf na wat ‘goed’ is om te doen. En aan alles wat je kiest zit wel een ‘mits’ en een ‘maar’. En je komt er niet uit. Zo gaat het. Dus dan maar niks doen? Da’s ook kiezen. En met niks kiezen kom je ook nergens. Als je niks kiest, dan gaat het fout met je.
Wat doet Abraham? Hij komt op de gedachte om Izaak te offeren. Helemaal gek geworden! Hij doorloopt niet eens de stadia die ik daarnet noemde. Want hij weet dat je ware ik dieper zit dan de verhalen die je ophangt. Abraham laat – met zweet op zijn voorhoofd – het ‘weten’ achter zich. En hij gaat nóg verder: hij laat ‘goed en kwaad’ ook achter zich. Hij gaat nóg verder, nóg verder naar zijn echte ‘ik’. Hij ontdoet zich van alles en iedereen en hij staat zo naakt als het maar kan in het leven, tegenover God. Hij luistert alleen nog maar naar de stem van binnen. Hij zet die stap, hij stapt in de vrijheid. In de vrijheid. Dát is je echte menselijke situatie: je vrijheid, je eenzame en diepe vrijheid. Luisteren naar je eigen stem. En de halve wereldgeschiedenis is over hem gevallen. Iedereen boos op hem. 'Schande!'. Maar hij luisterde alleen naar de stem van binnen. En diezelfde stem - let wel! - zegt ook: 'Stop, Abraham!'. Dezelfde stem.
En pas als hij die stap gezet heeft, pas als hij zijn eigen stem gevolgd heeft, pas dan kan hij ethisch (‘goed en kwaad’) worden, pas dan spaart hij het leven van het kind en pas dan ‘weet’ hij wat er gedaan moest en mocht worden. Dát is de volgorde.
Maar het was toch niet Abrahams stem? Het was toch Gods stem? Nee, hij stemde ermee in. Het werd zijn stem, hij gehoorzaamde, hij hoorde en hij volgde. Rare man, die Abraham.

Hoe neem je afscheid van iemand? Iemand is in je leven geweest en zwijgt nu. Op de verre achtergrond schemert het verhaal van mama en papa en ik. Oedipus revisited. Eerst denk ik dat ik mama’s enige hoop ben. Tot ik besef dat ik mijn plaats – mijn gedáchte plaats – moet afstaan aan papa. Hij is het voor mama, niet ik. Daar sta ik met mijn verlangen, als kindje dan. Oedipus in zuivere vorm. Maar waar vind je tegenwoordig nog een normaal Oedipuscomplex? De zuivere gestalte is dus die van ik met mijn zuivere en vrije verlangen. De stem van binnen, van het verlangen, dat ben jij. Vrijheid, de link met het Abraham-verhaal. Maar dan ook verlangen. De geboorte van het verlangen door het afscheid van mama. De eeuwige zwerftocht om de armen te vinden die er nooit geweest zijn. Dat is vrijheid, denk je dan, dat is hét. Tot je weer tot stilstand komt in de armen van de ander, die dan zacht en ongemerkt veranderen in een kooi met gouden tralies. ‘I was your fortress you had to burn’, zingt Madonna. Abraham had zo’n fortress: ‘ik weet wat ik doe’ en ‘dit of dat is goed om te doen’. Het ging er allemaal aan.
Hoe zal het dan kunnen en moeten? Helemaal los, helemaal op je eigen benen. In ieder geval proberen om niet ‘veilig’ te willen zoeken. In niets. Helemaal kwetsbaar en ‘vulnerable’ bestaan, staan. En soms vallen. Het verlangen naar veiligheid kan je uitputten. Afmatten, ‘I had to keep moving’.

Ik kom weer bij Kierkegaard en Derrida terecht en bij het offer van Abraham dus. De twee genoemde schrijvers hebben zich suf gepiekerd over Abraham die zijn zoon offert. Kierkegaard heeft het geval voorzien van zoveel mogelijk verklarende scenario’s. Wat heeft die oude man bewogen om dat te doen, om de gedachte überhaupt alleen al in zijn hoofd te laten zijn? Verbijsterd was Kierkegaard. Hij schreef er een boek over: ‘Vrees en beven, met als ondertitel ‘Dialectische lyriek’. Jemig, wat hou ik van Kierkegaard! In mijn exemplaar heb ik de datum van aanschaf opgetekend: 5 september 1986. Het voorwoord eindigt (en ik krijg opnieuw een lachbui!): ‘Ik val in diepste onderdanigheid neer voor elke systematische snuffelaar die me tegenwerpt: ‘Maar dit is het systeem niet en het heeft met het systeem niet het minste te maken’. Goed, ik hoop dat het het systeem goed zal gaan en ook alle Deense belangstellenden voor deze omnibus; want een toren zal het wel nooit worden. Ik wens hun allen tezamen en ieder in het bijzonder veel geluk en zegen. In diepe eerbied, Johannes de Silentio’.
Okee, even bijkomen. Geweldig, wat een ironicus!

Maar nu erin dus. Ik zal een lang verhaal kort maken. Even terzijde: het verhaal van Abraham en Izaak is volgens mij het meest aangrijpende uit de hele bijbel, met uitzondering dan van het ‘Eloi, eloi, lamah?’. En dan heb ik het dus eigenlijk over twee soortgelijke verhalen. (Moet je lezen wat Kierkegaard schrijft over Abraham die zijn ogen tijdens de reis opslaat en de berg Moria ziet... ‘Hij sloeg onmiddelllijk zijn ogen weer neer. Zwijgend...’). Hartverscheurende zinnen, direct aan het begin al: ‘Abraham was groot door de kracht die onmacht heet, groot door de wijsheid waarvan het mysterie een dwaasheid is, groot door de liefde die haat tegen zichzelf is’. Ik moet het boek echt wegleggen nu. Het is een hartverscheurend, diep aangrijpend boek. En alles wat Kierkegaard zegt over de mens Abraham en zijn God en zijn kind en zijn vrouw, het gaat allemaal door merg en been. Wat een verschrikkelijk verhaal, wat een glorie!
Okee, ik zou het kort maken. Abraham krijgt de opdracht om – na jaren en jaren van wachten op een kind – zijn kind te offeren aan God. Stop hier met lezen en realiseer je hoe volkomen absurd dit is. Als je christen bent, wil ik tegen je schreeuwen: In zó’n God geloof jij! Ben je helemaal gek geworden?! Hoor je?! Je kind offeren, het kind van je liefde. Weet je wat liefde is? Ik denk het niet! Ik denk van niet! Want als je het wist, zou je huiveren nu. Abraham had 70 jaar geloofd en gehoopt en liefgehad en kreeg Izaak. En nu moest Izaak weer weg! Hóór je? Weet jij wat het is om een kind te moeten begraven? Weet je dat? En weet je dan ook wat het is om je kind te doden? Dáár gaat het over dus!
Snap je nou wat er door Abraham heengaat als hij de berg Moria voor zich ziet? En dat er de hele tijd in dat verhaal staat dat ze ‘zwijgend’ voortgaan? Zwijgend. Ben jij weleens zo kapot geweest dat je alleen maar kon zwijgen? Weet je wat zwijgen is, wat het is om tot zwijgen te worden gebracht, om je hand op de mond te leggen en te zwijgen?
Abraham dus.
Toch gaat Abraham verder. En dat is precies wat er gebeurt. Hij gaat verder. Verder, dat is het woord. In de hedendaagse fijne spiritualiteit wordt fijn gekeuteld over ‘transcenderen’. ‘Je moet jezelf overstijgen’, ‘Je kunt heerlijk transcenderen’. Wat Abraham hier doet, dat is ‘overstijgen’, ‘transcenderen’. Hij weet donders goed dat het verhaal niet deugt. Het plan dat hem ingefluisterd is, deugt niet. Op geen enkele manier is dit goed te praten. En Izaak maar babbelen naast hem. ‘Papa, waar is het offerlam?’. En Abraham ziet Moria. Volkomen absurd. Ik weet geen andere term. Maar de stem in Abraham zegt het. Hoorde die man stemmen? Was hij gestoord? Spoorde hij niet? Het was de stem van God, zegt het verhaal. Spoort die dan niet? Is die dan gek geworden? Zo gek, dat hij een mens ook nog gek maakt?
Wat heet gek? Die stem maakt je los uit alles. En in de meeste gevallen noem je die toestand inderdaad ‘gek’. Abraham had zeventig jaar gehoopt, geloofd en liefgehad en kreeg Izaak. De zaak kwam ‘rond’. Abraham kon voortaan aan iedereen een succesverhaal vertellen. Maar daarmee zou hij niet de diepte bereikt hebben, die hij in werkelijkheid ‘is’. Met dat verhaal zou Abraham nog altijd ‘iets’ geweest zijn. Maar God neemt hem dat ‘iets’ af in dit verhaal. Abraham wordt tot ‘niets’. En wij kijken vooral naar Izaak. Het gaat je door merg en been wat dat jong moet meemaken, misschien wel super-getraumatiseerd.
Maar wat Abraham gebeurt, is vele malen erger, zwaarder. Hij komt erachter wie hij werkelijk ten diepste ‘is’. Vrij en volkomen vrij. De weg naar de ander is niet de makkelijkste, maar de weg naar jezelf doet daar in moeilijkheid niet voor onder. Eigenlijk sterft Abraham in dit verhaal. Hij geeft zijn leven. Dat noem je toch ‘sterven’? Als iemand sterft, dan zeg je toch: ‘Zij gaf haar leven’?. De werkelijkheid van jouw bestaan is dat je je leven ‘geeft’. Als ik mijn leven geef aan/in de stem binnen in mij, dan tart ik toch de dood - met eerbied gezegd. En als de stem binnen in mij zich alleen maar richt tot jou, dan 'geef ik toch mijn leven' aan jou? Als ik mijn stem wórd, dan ben ik toch écht? Als ik zo met jou leef, als ik er echt ben, voor jou, maar dan ook écht, dan geef ik toch alleen maar mijzelf? Ik geef mijzelf. Aan jou. Ik geef mijn leven, aan jou. De gift van mijn leven is de enige gift of gave. Want ik kan dan op niets rekenen als tegenprestatie. En dat is pas echt geven: als ik niet meer kán rekenen op een wederdienst. Ik aan jou. Ik en jij. Overgave. Hoe zwak ben ik dan, of hoe sterk, en vooral: hoe écht en tot op het bot!
En Abraham, dat ben jij. Met jou en mij is het net zo. Er komt een moment in je leven dat je niet meer ‘weten’ kunt. ‘Weten’ helpt niet. ‘Goed en kwaad’ ook niet. ‘Overgave’ wel. We ontmoeten elkaar in ‘niet weten’ en ‘voorbij goed en kwaad’. Dat wil niet zeggen dat je dom en slecht bezig bent. Maar het wil zeggen dat je álles hebt geprobeerd om te weten wat je doet en dat je álles hebt geprobeerd om iedereen het goede te geven en dat je er tenslotte achter gekomen bent dat je er dan nóg niet bent. Dat je dan nóg niet bent die je wordt.

Nee, dit is toch nog niet het goede woord...
En welk gevoel is er? Liefde voor Søren in elk geval.