Bonhoeffer zegt dat de tijd van de religie voorbij is. ‘Wir gehen einer völlig religionslosen Zeit entgegen; die Menschen können einfach, so wie sie nun einmal sind, nicht mehr religiös sein.’ ‘Die Religionslosigkeit des mündig gewordenen Menschen. “Gott” als Arbeitshypothese, als Lückenbüsser für unsere Verlegenheiten ist überflüssig geworden.’ (WE (DBW 8), 557)
De gedenkdag van Dietrich Bonhoeffer is op 9 april.
Nu ga ik voor de duidelijkheid even chargeren. Veel mensen denken over God als over een grote tovenaar in de hemel, de ‘macht’ in ‘de hemel’ die alles kan en alles weet en die alles bestuurt. Op een of andere manier vatte Bonhoeffer deze gedachte op als ‘religie’. Religie dus als de binding – het ‘te maken hebben met’ – deze macht. Bonhoeffer wijst erop, dat wetenschap en techniek deze gedachte onmogelijk hebben gemaakt. Daarom wijst hij deze gedachte over God af: zó is God niet. God is geen ‘Lückenbüsser’, geen gaten-vuller. Wat bedoelt hij daarmee? Veel mensen hebben de gewoonte om ‘de macht’ die zij niet snappen ‘God’ te noemen. Als mensen het uiteindelijke antwoord op de vragen van hun leven niet kunnen vinden, dan vullen ze op die lege plek ‘God’ in, bij gebrek aan beter. Die lege plek, dat is ‘het gat’ waar Bonhoeffer over spreekt. Deze ‘religie’ kan vandaag de dag niet meer en kon eigenlijk nooit. Vandaar de opmerking dat de religie voorbij is.
Hij beschouwt religie als een historisch bepaalde en voorbijgaande menselijke uitdrukkingsvorm. Zij bezit geen toekomst in een wereld die mondig geworden is. De arbeidshypothese ‘God’ is overbodig geworden nu de mens geleerd heeft in alle belangrijke vragen met zich zelf in het reine te komen.
De westerse cultuurgeschiedenis tekent hij als ‘eine grosse Entwicklung, die zur Autonomie der Welt führt.’ De wereld is mondig geworden, erkent Bonhoeffer dan, met een term waarmee hij aan Kant refereert.
Feitelijk is onze conditie zo, dat wij ons niet meer kunnen verschuilen achter een autoriteit (‘Vormund’) die voor ons spreekt. Wij zullen zelf het woord moeten nemen, of we het willen of niet.
Bonhoeffer komt op basis van deze cultuuranalyse tenslotte tot een theologische inschatting van onze situatie. ‘So führt uns unser Mündigwerden zu einer wahrhaftigeren Erkenntnis unserer Lage vor Gott. Gott gibt uns zu wissen, das wir leben müssen als solche, die mit dem Leben ohne Gott fertig werden. Der Gott der mit uns ist, ist der Gott der uns verlässt. (Markus 15, 34).’
Eén van de belangrijkste eigenschappen van God is voor Bonhoeffer zijn ‘onmacht’. En dat is een moeilijke sprong. Want God is toch juist ‘machtig’? Hij ‘kan’ alles, Hij ‘stuurt’ alles, kortom: ‘alles’ is in zijn hand. Dat ben je geneigd te denken.
Nee, zegt Bonhoeffer, zo is het niet. Hoe dan wel? "Onze verhouding tot God is geen 'religieuze' verhouding tot het hoogste denkbare, machtigste, verhevenste wezen", schreef Bonhoeffer. "Onze verhouding tot God is een nieuw leven, gericht op het 'er zijn voor anderen', deelnemend aan het bestaan van Jezus." God is voor Bonhoeffer niet het hoogste denkbare, machtigste, verhevenste wezen. Want zo’n wezen bestaat niet.
Waar vind je God dan wel, volgens Bonhoeffer? Alleen in Jezus Christus. Alles wat je over God kunt zeggen, moet je aflezen aan Jezus. Je hoeft alleen maar te kijken. Met je hart. Alleen met je hart, met een zuiver hart, met een leeg en toebereid hart. Als je kijkt met de blik van de westerse consument, dan zie je Jezus niet en dus God ook niet. Die houding moet je dus afleren (dat mág je althans...).
En als je goed en stil en liefdevol naar Jezus kijkt, dan zie je wie Hij echt was: lijdend aan het boze, het verkeerde, het ‘niet-goede’ in onze wereld. En zo lijdend is dus ook God, weggewerkt uit de wereld. Niks machtig, helemaal niet ‘almachtig’, maar vervolgd, wéggewerkt tussen aarde en hemel, aan het kruis.
En met déze Jezus mag jij meedoen, je mag ‘achter’ Hem aan op zijn weg. En dat is de weg van de liefde (maar dat is weer een heel ander verhaal...).
Grote sprongen. Dit zijn de grote lijnen van Bonhoeffers denken.