‘Ik word ik in het aangezicht van de ander’
De verhouding met de ander bestaat als een oneindige scheiding, een oneindige onderbreking, en juist in die gescheidenheid licht het gelaat van de ander op, zegt Derrida over Levinas (1904 – 1995).
Het ‘van aangezicht tot aangezicht’: de ethische oersituatie. Het gelaat of aangezicht, wat wordt daarmee bedoeld? Levinas zegt ervan: ‘Dit is mijn belangrijkste thema. De meest keiharde realiteit is de aanwezigheid van een ander die een beroep op mij doet. Dit gaat niet om een dwang, het gaat niet om de ander die iets afdwingt, dat is een ander verhaal. Tegenover iemand die mij iets afdwingt mag ik me eventueel verzetten en verdedigen, want ik moet ook immers met anderen en met mezelf rekening houden. Ik hoef me niet al mijn geld of mijn hele inzet te laten afpersen. Maar met ‘aangezicht’ (visage) wordt een andere ervaring bedoeld, ‘datgene wat in een ander mij aangaat – mij aanziet - doordat hij (die ander) van achter de houding die hij zich geeft doet denken aan zijn verlatenheid, zijn weerloosheid en zijn sterfelijkheid’ (in: Tussen ons, 299).
Een verhouding met de ander kan op den duur gaan knellen. Je ziet dan niet (meer) het gelaat van de ander. De ander kan dan een gevangenis voor je worden. Jij kunt voor de ander een last worden. Je bent dan verstrikt geraakt in een in jezelf verwikkeld leven, waarin je dan ook de ander verstrikt en verstikt en vice versa. De enige waarachtige schakel tussen mensen is het echte gesprek, dat niet verst(r)ikt, maar juist vrij maakt. Welke weg leidt naar de ander?
‘De ander verschijnt als aangezicht’, zegt Levinas. ‘Het aangezicht kan een thema zijn. Ik kan kijken naar iemands neus, de hoogte van haar voorhoofd, de kleur van de ogen. Als je zó kijkt, dan is de relatie met het aangezicht al verloren. De ander is niet een thema, iets om over na te denken of te bekijken. In de ontmoeting met de ander is de overgave aan de ander altijd het eerste. In het aangezicht verschijnt de ander als naakt en verloren en eenzaam’.
Bij dat laatste moet ik even stilstaan. Elk mens moet stil, eenzaam en vooral zélf leven. Elk mens moet zichzelf herwinnen uit het zinloze geruis van het bestaan. Die ontsnapping is geen sinecure. Daarom gebruikt Levinas woorden als ‘naakt’, ‘verloren’, ‘eenzaam’.
Verder met het citaat: ‘Het aangezicht is het directe, het blootgesteld zijn aan de ander. De verhouding tot dit blootgesteld zijn is niet een denken erover. De verhouding van blootgesteld zijn is een verhouding van overgave, van ‘geven’. Het aangezicht is altijd als een uitgestrekte hand. Het aangezicht is in die zin een ‘geef mij...’, een verlangen, een verzoek. Het aangezicht is absoluut geen ding, niet iets om te kennen.’