De taal van de mensen is het huis van de wijsheid. ‘Ik schaam me dood’, zeggen we en we snappen precies wat we bedoelen. En het gebeurt ook.
En spijt? Altijd in zinnen met ‘ik’. Dat er in de uitdrukking ‘Mea’ staat, ‘mijn’ schuld, is veelzeggend. Niet jóuw schuld, niet nog iemand anders schuld. Nee, afblijven, mijn schuld. ‘Ik’. Spijt is een vorm van ‘ik zijn’, van dragen, van gevolgen onder ogen zien en laten zijn. Niet m’n ogen dichtdoen, de andere kant uitkijken.
Maar ook iets zachts, met de handen voor de ogen: ‘Mijn God, dit heb ik niet gezien, ik ben niet open genoeg geweest om te zien wie jij bent. Ik heb jóu niet gezien. Ik heb mijn beeld, mijn angst tussen jou en mij gezet. Ik ben eenzaam geweest, heb jou niet aangeraakt, en heb je daarom te hard aangeraakt, gebotst. Jij lijdt nu – door mij. En dat wil ik nú niet, en tóen ook niet. Jij hebt mijn on-zin gedragen, terwijl je al moeite genoeg deed om jezelf te dragen’.
Spijt brengt in eenzame verbrokenheid. Nog dieper. ‘Ik had het je niet mogen aandoen. Je had dit nooit, nooit mogen ervaren, het heeft een vernietigende uitwerking. Je zou die ervaring niet moeten kennen’.
Er valt niets te leren van de Goelag, en dus überhaupt niet van ‘kwade’ dingen, vindt de Russische schrijver Varlam Sjalamov (1907-1982). „Het kamp is een negatieve ervaring, een negatieve leerschool, het heeft op iedereen een vernietigende uitwerking.” En hij voegt eraan toe: „De mens zou het niet moeten kennen, zou er zelfs niet over moeten horen.”
‘Wie op het punt staat de verhalen van Varlam Sjalamov voor het eerst te gaan lezen’, schrijft John Glad in zijn inleiding ‘is een benijdenswaardig iemand, iemand wiens leven zal veranderen.’ Zeventien jaar bracht Sjalamov in strafkampen door, in het gebied van de permafrost waar miljoenen het leven lieten. Hij was daarbij slechter af dan menig zwaar crimineel, omdat hij was veroordeeld op grond van artikel 58, anti-sovjet agitatie en propaganda. Een artikel dat willekeurig wie dan ook tot dwangarbeider kon maken.
Het lezen van 'Verhalen uit Kolyma' is een shock. Het gaat om een werkelijkheid die het bevattingsvermogen ver te boven gaat, over de degradatie van de mens en de wil om ten koste van wie dan ook te overleven. Te overleven in omstandigheden waar ‘bij vijfenvijftig graden vorst je slijm bevriest zodra je het uitspuugt’, waar gevangenen geen kachel mogen stoken, waar je trui heen en weer beweegt van de luizen, waar men elkaar verlinkt, zichzelf verminkt en waar een gevangene om zijn wollen trui wordt vermoord. ‘De vorst, diezelfde die iemands spuwsel in ijs deed veranderen, wist ook in de ziel van de mens door te dringen.’
Het is niet alleen de nauwgezetheid waarmee de auteur zijn ervaringen optekent, het is met name de sobere stijl, een zekere afstandelijkheid en de ingehouden emotie die je achter elke zin voelt, die deze shock veroorzaken. Zo heel anders dan de andere kampauteur, Aleksander Solzjenitsyn, die in wijdlopende zinnen een historisch verantwoorde kroniek van de Goelag Archipel heeft neergezet.
Sjalamovs manier van verhalen doet veel eerder denken aan die van Tsjechov; korte treffende sfeerschetsen, waarbij de kracht in de details zit. Alleen de realiteit van Sjalamov is wel een heel andere dan die van zijn illustere voorganger.
‘Wij begrepen dat de dood niet erger was dan het leven, en we waren voor het een noch het ander bang. Een grote onverschilligheid had zich van ons meester gemaakt. Wij wisten dat het in onze macht lag dit leven desnoods morgen te beëindigen en soms namen we het besluit dit te doen, maar keer op keer kwamen er van die kleinigheden tussen waaruit het leven bestaat. De ene dag mag je in de kampwinkel een kilo brood kopen als 'premie', en het zou eenvoudig stom zijn op zo'n dag zelfmoord te plegen.’
De dood is niet erger dan het leven
CHRISTEL JANSEN
Varlam Sjalamov: Verhalen uit Kolyma. Vert. Marja Wiebes en Yolanda Bloemen. Bert Bakker, Amsterdam; 231 blz.