Het is vandaag precies 55 jaar geleden dat in Zeeland het water een greep naar de macht deed. De verhalen zullen wel verteld worden, misschien zal het stil zijn in de harten van mensen die elkaar zijn kwijtgeraakt in de golven. Je kunt vandaag ook lekker wandelen langs de Zeeuwse kust en genieten van het liefelijke uitzicht van een zonovergoten zondag.
Heb ook vandaag het stukje uit de bijbel gehoord uit Mattheus 11. ‘Wij hebben voor je op de fluit gespeeld, en je hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen voor je gezongen, en je hebt niet gehuild.’ Voelde wat er gebeurt in deze scène. Het gaat over niet meedoen. Het gaat over ‘je erbuiten houden’. Het gaat over ‘niet meegáán’. Je kunt allerlei redenen hebben om niet mee te doen met iets. Ik kan niet durven. Maar ik kan me ook verheven voelen. Je kunt alles eigenlijk wel aanvoeren om niet mee te doen. ‘De kosten zijn me te hoog’. ‘Wat schiet ik ermee op?’. Maar het gaat erom dat jij meedoet. Het gaat om jou. Het gaat in tweede instantie om het spel. Het spel is er, omdat ‘wij’ er zijn. Ik weet niet wat er eerder is: ‘wij’ of ‘het spel’. Of misschien zijn ze er wel tegelijkertijd. Als ‘jij’ niet meedoet, heeft het voor ‘ik’ ook geen zin. Als ‘wij’ er niet ‘zijn’ is er geen spel whatsoever.
Het kan ook zijn dat je niet durft. Je durft niet mee te doen, omdat je het niet kunt. Je wilt het eigenlijk best wel. Maar je durft niet. En dat is geen smoes, maar een reden. Ik kan me niet sterk genoeg voelen voor iets. En als iemand dán tegen me zegt: ‘Ik speel voor jou op de fluit en ga jij dansen?’ en als die persoon van mij weet welke remmingen er allemaal zijn – hoe klinkt de vraag dan? ‘Ik speel voor jou… En ik weet dat je niet durft. En toch speel ik voor je, want je kunt dansen, je kunt het. Het zit in je. Jij ziet het niet, maar ik geloof in je. Toe maar, ik zal niet lachen om je gestuntel. Ik speel alleen maar voor je.’
Eigenlijk wordt er in zo’n simpel verhaal van kinderen die met elkaar spelen een heel existentieel thema aangeroerd. Namelijk het thema van ‘ik en jij’. Wat gebeurt er met mij als ik met jou ‘meega’? Of jij met mij? Denk eens even na. Wie zijn er allemaal met je meegegaan in de tijd dat je leeft? Kun je vertellen wie je hebt ervaren als ‘reisgenoten’? Wie is er – ten goede of ten kwade – met je meegegaan? En wie heeft er met je meegedaan? Voor wie heb jij op de fluit gespeeld en wie heeft er gedanst – gedanst! – op jouw muziek? Wie is er zo echt met je meegeweest? En met wie ga jij echt mee? Is er misschien iemand die voor jou speelt? En dans jij wel? Doe je wel mee?
Dit stukje is niet af. Het eigenlijke blijft achter, hier in mij.