Deze groteske vraag kwam ineens in ons midden. Wij roepen het uit, omdat we het niet weten. Maar we voelen het ook niet. God kun je niet voelen. We weten niet en we voelen ook niet. Hij is er dus niet. Zolang ik grijp, vang ik lucht. Is Hij dan de verrassing, die anders is dan mijn grijpen? Die niet gegrepen wil worden? Hij is in ieder geval al het andere dan ik. On-eindig? Al het andere dan ik.
Het beeld van God is verdwenen. Was Hij maar als de man van Michelangelo op de Sixtijnse Kapel. Dan kon je hem ook ruiken en zien. En voorzichtig vragen wat de bedoeling van alles was – is. Maar op die plek van mijn wensen is Hij niet. Ook niet in de aardbeving. Niet in de storm. Niet in het vuur. Wel in de zachte koelte.
Probeer me te heroriënteren. Opnieuw Rosenzweig. Komt ook doordat ik een serie artikelen moest lezen over ethiek. Sommige standpunten zijn voor mij onbereikbaar. Ik geloof gewoon niet dat schepping hetzelfde is als ‘kosmologie’ of als ‘heelal’ of zelfs ‘universum’. De schepping, dat zijn de dingen om me heen en in me die benoemd en besproken worden vanuit Gods liefde. Vanuit het gratuite ‘er zijn’. Als dat licht over de dingen valt, zie je pas wat er te zien is. Je kunt niet zeggen dat God bestaat of dat dit licht bestaat. Je kunt alleen zeggen: als je dit licht ziet, zie je de ‘achterzijde’ van God. Die zich natuurlijk nooit laat zien.
En daarover schrijft mijn oude, oude vriend Rosenzweig.