'Kiezen voor overgave, dat getuigt van kracht'
'… kiezen voor afhan- kelijkheid, voor overgave, zie ik dat als een kracht, terwijl het voor onze gene- ratie eigenlijk not done is. Mijn hoofd- persoon laat ik afhankelijk zijn omdat ik dat een positieve eigenschap vind. Met overgave krijg je een bepaalde diepte in een relatie en in het leven. Juist door je afhankelijk op te stellen kunnen mensen dichterbij komen. Maar ik laat de hoofdpersoon wo…'
'Waar ouders hun kind dwingen zich te conformeren aan ongezond strenge waarden en normen, dreigt de individuele vrijheid van het kind, en daarmee zijn identiteit, kapot te worden gemaakt. Maar het boek is, geeft ze toe, ook een louteringsroman. De hoofdpersoon is daartoe een test case. 'Ik wilde haar ruggengraat testen.' Kan ze het lijden verdragen dat past bij verstoting van de gemeenschap? Als in één klap alle gewoonten en gebruiken gedwongen hun waarde verliezen? Komt ze er sterker uit, of is er van haar individualiteit niets meer over? Het antwoord is, aanvankelijk, een schoperhaueriaanse lijdensweg. Kornmehl: 'Volgens Schopenhauer heeft ieder mens de wil tot voltooiing en bevrediging, maar beide blijven ons in deze wereld ontzegd. Gewoonten en gebruiken bieden geborgenheid. Als je die wegneemt, ben je overgeleverd aan de naaktheid van het bestaan. Precies dat wilde ik onderzoeken en daarom moest ik de hoofdpersoon tot het uiterste testen.'
Ariëlla Kornmehl (1975) schreef haar tweede, goed ontvangen roman, De vlindermaand, in Johannesburg. De angst die ze daar voelde, noemt ze 'een interessante ontwikkeling', die ze ook verwerkte in haar boek. Interview door Wineke de Boer (Volkskrant, 9 december 2005)
Ze is jong en heeft filosofie gestudeerd. Die studie blijkt alles te maken te hebben met de achtergrond van Ariëlla Kornmehl (1975): 'Ik kom uit een traditioneel joods milieu, ken de bijbel, ben naar een joodse school gegaan en heb Hebreeuws geleerd, maar ik had altijd mijn vragen bij religie. Daarom ben ik filosofie gaan studeren: juist het rationele vind ik interessant.
'Het was voor mij ook een proef om te onderzoeken of ik nu eigenlijk zelf wel religieus was, of dat het door mijn opvoeding kwam.' En? Ze moet lachen. 'Mijn ouders zijn er heel blij mee. Meteen in het eerste jaar van de studie werden anti-godsbewijzen geleverd en ben ik gaan twijfelen. Ik ben heel kritisch geworden, maar ik ben er nog steeds niet uit. Je geloof raak je niet zo makkelijk kwijt.'
Tijdens haar studie was ze ervan overtuigd dat ze zou promoveren en filosofe ging worden. Maar bij het schrijven van haar scriptie, over Aristoteles, kreeg ze steeds wanneer ze een hoofdstuk had ingeleverd hetzelfde commentaar van haar begeleider: 'Het is boeiend geschreven. Maar het lijkt te veel op een roman. Dát is niet de bedoeling van een wetenschappelijk werk.'
Haar debuutroman schreef ze, net als haar doctoraalscriptie, in Johannesburg, waar ze in 1998 naartoe verhuisde. Ze had er alle tijd voor: 'Mijn man werd daarheen gezonden voor zijn werk en ik mocht mee. Ik had geen werkvergunning, maar omdat ik nog studeerde was dat geen probleem.
'Daar ontdekte ik dat ik van schrijven hield en dat ik het prettig vond om alleen te zijn. Je komt daar terecht in een samenleving waar je niemand kent en die overwegend zwart is. Ze zaten daar echt niet te wachten op een blanke buitenlander.'
Zonder werkomgeving was ze op zichzelf aangewezen. Ze vond dat behalve spannend ook eng. De angst die ze daar gekend heeft, noemt ze rationeel 'een interessante ontwikkeling'. Ze verwerkte die angst in haar roman De vlindermaand, die vorige week in Cicero lovend werd besproken.
Het boek gaat over Joni, een jonge vrouw die halsoverkop naar Zuid-Afrika vertrekt nadat ze er op een nare manier achter is gekomen dat ze een DES-dochter is en geen kinderen kan krijgen. Haar ouders hebben dat haar hele leven voor zich gehouden en Joni komt er pas achter in het ziekenhuis als haar baarmoeder is verwijderd.
Ze heeft met haar familie en haar vriend gebroken en probeert zich in Afrika staande te houden door hard te werken als arts, op de eerstehulpafdeling van een ziekenhuis. De angst die Kornmehl in Zuid-Afrika voelde, bleek ze altijd al in zich te hebben gehad, alleen kwam die vóór die tijd, in het gewone Amsterdam, nooit naar buiten.
Ook Joni, de hoofdpersoon in de roman, krijgt te maken met onvermoede angsten. Ze kan er alleen niet zo goed mee omgaan als de schrijfster. De Afrikaanse nacht, die zo donker is dat je geen hand voor ogen ziet, doet haar diep wegkruipen onder de dekens. Ze schrikt van elk ritseltje dat ze hoort, en wanneer het onweert ligt ze de hele nacht wakker. Die angst moet zo snel mogelijk weer verdwijnen, net als al die andere gevoelens die haar leven in de war sturen. Daarom werkt ze maar door, om niet te hoeven voelen.
Kornmehl: 'Ze beschermt zich voor wat ze voelt, want dat is makkelijker en veiliger. Iedere keer als ze te dicht bij haar gevoel komt, zoals wanneer ze erachter komt dat ze onvruchtbaar is of wanneer die liefde afloopt, dan rent ze eigenlijk weg. Maar tegelijkertijd gaat ze ook stiekem op zoek naar die kern, die donkere binnenkant. Bang zijn doe je met je hele lichaam, het is een bepaalde kwetsbaarheid, een overgave waardoor je heel dicht bij jezelf bent. En eigenlijk vindt ze dat heel fijn.'
Overgave en afhankelijkheid zijn thema's die Kornmehl bezighouden. Joni ziet zichzelf het liefst als een onafhankelijk persoon. De banden met thuis zijn doorgesneden. Ze nodigt haar collega alleen uit om seks met hem te hebben en ze schaamt zich eigenlijk om met haar huishoudster Zanele over persoonlijke dingen te spreken. 'Maar tegelijkertijd betrapt ze zichzelf erop dat ze hunkert naar contact.
'Met Zanele ontstaat een scheve verhouding: in principe is Joni de blanke vrouw die weet hoe de wereld in elkaar zit. Zanele is de zwarte vrouw die niet kan lezen en schrijven. Je verwacht dus dat Joni meer macht heeft in de relatie, maar het omgekeerde is het geval: Zanele begrijpt hoe alles daar in elkaar steekt, voelt alles goed aan en heeft ook snel vat op Joni. De verhouding verschuift en Joni wordt veel afhankelijker van Zanele dan andersom.'
De schrijfster ziet die afhankelijkheid niet als een zwakte: 'Wanneer jonge vrouwen in deze tijd kiezen voor afhankelijkheid, voor overgave, zie ik dat als een kracht, terwijl het voor onze generatie eigenlijk not done is. Mijn hoofdpersoon laat ik afhankelijk zijn omdat ik dat een positieve eigenschap vind. Met overgave krijg je een bepaalde diepte in een relatie en in het leven. Juist door je afhankelijk op te stellen kunnen mensen dichterbij komen. Maar ik laat de hoofdpersoon worstelen met die afhankelijheid, want ja, het is een vrouw van vandaag.
'Ze slaagt er ook niet in zich over te geven aan het leven, zich neer te leggen bij haar lot, die onvruchtbaarheid. In mijn debuut heb ik ook al een worsteling van een jonge vrouw beschreven. Daarbij wil ik haar ook zoveel mogelijk uitkleden, zoveel mogelijk van iemand afpellen, om te zien wat ik overhoud, hoe sterk iemands ruggengraat is.'
In haar eerste roman, Huize Goldwasser, blijft de hoofdpersoon uiteindelijk wel overeind, ondanks de dood van haar geliefde en de te hoge verwachtingen van haar vader waaraan ze probeert te voldoen. Haar ruggengraat is sterk genoeg gebleken.
Joni echter gaat kapot aan het leven dat ze leidt. 'Dat komt door haar isolement. Ze snijdt alle banden door, komt in een nieuwe omgeving, maar maakt daar geen deel van uit. Haar wereld wordt steeds kleiner. Ze heeft niet door wat ze zichzelf aandoet: niemand kan haar wijzen op waar ze mee bezig is, ze zakt steeds dieper weg. De huishoudster Zanele is de enige die dichtbij mag komen, maar die is verder niet zo geïnteresseerd in hoe het echt met haar gaat. Ze zegt wel dat ze te dun is en dat ze met haar mannelijke collega een relatie moet opbouwen, want dát is belangrijk in Afrika. Maar ze komt niet bij de echte kern, dat is ze niet gewend.
'Als je moet zorgen dat je kinderen te eten hebben, dan ga je niet zo diep op die vragen in. Ik maak het Joni zo ook wel heel moeilijk om er weer uit te komen.'
Dat lijkt moeilijk te rijmen met wat Ariëlla Kornmehl in een eerder interview zei naar aanleiding van haar debuut, namelijk dat het leven vooruitgang is. 'Dat wil ik geloven', haast ze zich nu te zeggen. 'In dit boek is weinig vooruitgang, maar dit is Afrika. Wij hier in het Westen hebben de mogelijkheid om vooruit te gaan, we kunnen ons ontwikkelen. Als je het zelf niet kan financieren, kun je bij de overheid aankloppen om een studie te doen. Wij hebben mogelijkheden.
'In Afrika voel je dat dat niet bestaat, vandaar dat het boek die kant opgaat. Fred de Vries noemde dat in zijn recensie (Cicero van vorige week) de Coetzeeiaanse onafwendbaarheid van het lot. Daarmee heeft hij mooi de kern te pakken.'
Zuid-Afrika boeide Kornmehl. 'Het lan d heeft een traagheid die ik probeer in de stijl van het boek weer te geven. De lokale bevolking kan zonder tijd leven, en zonder weekindeling.'
Dat komt inderdaad in het boek terug: elke scène begint op een nieuwe dag, en dat zou willekeurig welke dag kunnen zijn. 'Dat is typerend voor Afrika. Het is een laid back culture. Maar ik was vooral gefascineerd door de post-apartheid-samenleving. Als je daarin terechtkomt zonder ooit in apartheid te hebben geleefd, dan begrijp je heel veel niet.
'In het boek gaat Joni met Zanele mee naar een drogerij en wordt weggehoond. Zulke dingen heb ik zelf ervaren, en dan merk je hoe slecht je de samenleving kunt lezen omdat je die geschiedenis niet hebt meegemaakt. Ik voelde me soms net een blanke Afrikaner die slechte dingen had gedaan, terwijl ik er nooit geweest was! Dat heeft me wel beziggehouden.'
Desondanks is Kornmehl met spijt uit Afrika vertrokken: 'De enige manier om nog langer in Afrika te blijven was door een roman te schrijven die zich daar afspeelt.'
Woede op papier
Door: Leon Heuts
Van vaders oogappeltje wordt ze vaders schande, want haar grote liefde is een goj, een niet-jood. Hij verstoot haar, waarmee haar lijdensweg begint. Het romandebuut van de joodse Ariëlla Kornmehl is geen joods boek. Het is een boek over lijden, zelfs als er niets meer is om voor te lijden. Een aanklacht tegen de bekrompenheid van traditie.
'Leven is lijden - maar als er geen leven meer is... Kutschopenhauer.' De hoofdpersoon uit Huize Goldwasser, een jonge joodse filosofiestudente wier naam we nooit te weten komen, gaat verder dan het leegdrinken van de gifbeker - ze likt hem uit, eet hem nog op ook. Zelfs lijden, volgens de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer de core business van de menselijke existentie, is haar niet meer gegund. Want diegene met wie ze zou moeten lijden, haar alomvattende liefde Paul - alles jij, zegt ze over deze veel oudere promovendus - sterft aan kanker. Hij dood, dan leeft ook zij niet meer. Het toppunt van lijden is het ontnemen van de mogelijkheid om te lijden.
Eerder al is ze juist om die liefde verstoten van haar familie. De familie Goldwasser lijkt een normaal traditioneel-joods gezin, waar vrienden en familieleden welkom zijn op vrijdagavond: de viering van de sabbat. De hoofdpersoon was vaders oogappeltje. 'Kleine' noemt hij haar en leert haar joodse wijsheden. Maar haar Paul is een niet-jood, een goj, een liefdeskeuze die taboe is. Vader gooit de deur voor haar dicht, zijn kleine lieveling wordt nu zijn schande. Na de dood van Paul heeft ze nog niet genoeg afgezien. Een poging de breuk met haar familie te helen, mislukt door vaders lompe onvermogen het lijden van zijn dochter te begrijpen.
Verstoting en dood. Wie zou het zeggen als je de schrijver ziet. In een theehuis van het Vondelpark wacht Ariëlla Kornmehl (26), heldere stem, accentloos, krullen en appelwangen. De pas afgestudeerde Amsterdamse filosofe leverde een manuscript van amper dertig pagina’s in bij uitgeverij Vassallucci, dat meteen werd geaccepteerd. Ze kreeg een voorcontract met de mededeling dat ze zo lang over het boek kon doen als ze wilde. Het kostte haar uiteindelijk twee jaar voordat huize Goldwasser klaar was. Ze had daar ook alle ruimte voor; haar man - 'jeugdliefde, harmonieuze relatie' - moest naar Johannesburg voor zijn werk en zij volgde hem. Daar kon ze weliswaar nauwelijks de straat op, vanwege het geweld in deze stad, maar had alle tijd het boek af te maken.
Drie generaties
Het boek moet een afrekening zijn, denk je na lezing. Er wordt immers ongemeen hard uitgehaald naar wat Kornmehl beschrijft als het 'klassieke voorbeeld van een door de oorlog emotioneel gestoorde vader en een moeder die niets durft te zeggen'. Als jood negatief schrijven over joden geldt nog steeds als ongehoord. Nestvervuiling. 'Sommigen binnen het Amsterdams-joodse wereldje zullen er daarom veel moeite mee hebben', aldus Kornmehl. Maar die hebben het niet goed begrepen, want een afrekening is het boek niet. Niet met haar eigen gezin - Kornmehl schetst in enkele woorden een harmonieuze relatie met haar vader en moeder - en ook niet met de Amsterdams-joodse gemeente waar Kornmehl nog steeds lid van is. Noem het boek ook geen joods boek. Kornmehl: 'Om een voorbeeld te geven: de oorlog speelt nauwelijks een rol, in tegenstelling tot boeken van andere joodse auteurs. Even wordt gesuggereerd dat de vader emotioneel verknipt is geraakt door de oorlog, maar daar houdt het op.' Kornmehl is een derde-generatiekind. Drie generaties scheiden haar van de oorlog. Haar generatie is er niet meer mee bezig, zegt ze. Natuurlijk, de herinnering moet blijven bestaan, maar de emotionele betrokkenheid is er niet meer. Huize Goldwasser is onder andere daarmee een boek waarin het joodse 'slechts' een decor is. 'Ik heb er eerst over gedacht om het te laten afspelen in een islamitische familie. Maar daar wist ik te weinig van. Ik ken de joodse gebruiken nu eenmaal erg goed.'
Het boek is geen afrekening. Wat is het dan wel? 'Woede op papier', aldus Kornmehl. Niet gericht tegen een traditioneel joodse gemeenschap, maar tegen falende ouders in het algemeen. Haar boodschap is van meer universele aard. Waar ouders hun kind dwingen zich te conformeren aan ongezond strenge waarden en normen, dreigt de individuele vrijheid van het kind, en daarmee zijn identiteit, kapot te worden gemaakt. Maar het boek is, geeft ze toe, ook een louteringsroman. De hoofdpersoon is daartoe een test case. 'Ik wilde haar ruggengraat testen.' Kan ze het lijden verdragen dat past bij verstoting van de gemeenschap? Als in één klap alle gewoonten en gebruiken gedwongen hun waarde verliezen? Komt ze er sterker uit, of is er van haar individualiteit niets meer over? Het antwoord is, aanvankelijk, een schoperhaueriaanse lijdensweg. Kornmehl: 'Volgens Schopenhauer heeft ieder mens de wil tot voltooiing en bevrediging, maar beide blijven ons in deze wereld ontzegd. Gewoonten en gebruiken bieden geborgenheid. Als je die wegneemt, ben je overgeleverd aan de naaktheid van het bestaan. Precies dat wilde ik onderzoeken en daarom moest ik de hoofdpersoon tot het uiterste testen.' Daarom moest ook diegene sterven die de hoofdpersoon leerde een individu te zijn: Paul, de universalist. De filosoof pur sang bij wie het draait om rationele argumenten en individuele vrijheid.
Waarom doet Kornmehl, nota bene afgestudeerd in de wijsgerige ethiek, haar romanpersonage dit allemaal aan? 'Het onrecht tonen', zegt ze. Ze wilde laten zien hoe 'ongezond' het is als ouders hun kind dwingen iets te zijn, wat ze nu eenmaal niet zijn. 'Je ziet het om je heen, en niet alleen bij joodse gezinnen. Een vriend van mij vertelde zijn ouders dat hij homoseksueel was. Hij kon vertrekken.'
'De vader uit het boek is bekrompen. Hij ziet het als een persoonlijk falen als zijn kind een keuze uit vrije wil maakt die niet overeenkomt met wat hem voor ogen staat. De reden? Angst voor datgene wat hij niet kent, in dit geval het niet-joodse.' De vader lijdt aan een ons kent ons-gevoel; aldus Kornmehl. Volgens dat gevoel voedt hij zijn oogappeltje, zijn jongste dochter, op. De dochter doet haar uiterste best om aan vaders hoge verwachting te voldoen, worden zoals hij is. Dit wordt pijnlijk duidelijk als ze voor het eerst menstrueert. Ze gaat naar hém, in plaats van - wat elk meisje zou doen - naar haar moeder. Kornmehl: 'Ik vond het heel confronterend om dat op te schrijven. Het is onnatuurlijk.' Zo'n relatie is hoogstgevaarlijk. De hoofdpersoon kan natuurlijk nooit voldoen aan het verwachte wij-gevoel van haar vader. 'Wat hij niet doorheeft, is dat hij juist daardoor de ondergang van zijn dochter veroorzaakt. Ze moet wel falen.'
'Een groot onrecht', zegt Kornmehl. Het druist in tegen de universele waarde van zelfbeschikkingsrecht. Maar wordt de vader niet net zo'n onrecht aangedaan? Zijn defensieve houding valt te begrijpen. Hij ziet de joodse traditie immers opgeofferd aan een zogenoemde universele norm van individuele vrijheid. Zijn angst is het voortbestaan van het traditionele jodendom. Kornmehl: 'Ik had een keer een discussie met een joodse jongen die het zo vreselijk vond dat het jodendom in Nederland ten onder gaat aan assimilatie. Maar wat is er tegen assimilatie? Het zou jammer zijn als het jodendom over honderd jaar niet meer bestaat, het is altijd jammer als een cultuur verloren gaat. Maar zo lang dat op een natuurlijke wijze gebeurt, als het voortkomt uit de vrije keuze van de mensen zelf, vind ik dat zonder meer acceptabel.'
Ruggengraat
Bovendien betekent volgens Kornmehl niet dat bij het verdwijnen van een cultuur alle gewoonten en gebruiken verloren gaan. Sommige tradities hebben voor haar een waarde die boven de cultuur uitstijgt. Dat een jood een appel met honing eet tijdens het joodse nieuwjaar, ze zal er niet mee zitten als het verdwijnt. In het boek scheurt de hoofpersoon - naar joods gebruik - haar kleding, nadat Paul is overleden. Kornmehl: 'De joodse wetten bij de rouw zijn prachtig. Ze zijn meer dan alleen ritueel, ze beantwoorden aan de menselijke psyche. Ze werken voor iedereen, ongeacht herkomst of cultuur. Ze kloppen. Ook voor een katholiek of een atheïst. Het is een gebruik waarvan ik me niet kan voorstellen dat dit ooit verdwijnt. Het lijkt me mooi als christenen en joden dat soort rituelen van elkaar overnemen. Maar dat is natuurlijk een ideaalbeeld.'
Een gelovige vindt dat niet fijn om te horen, weet ze. Dat spijt haar, want ze wil niemand kwetsen. 'Ik wilde alleen zeggen dat als een gemeenschap te verstard is, het fout moet gaan.'
Het boek eindigt vier jaar verder. De ruggengraat van de hoofpersoon is tot het uiterste gebogen. Wat resteert van haar identiteit, is onduidelijk. Kornmehl: 'Ik vermoed dat van haar jood-zijn niet veel meer is overgebleven. Wat daarmee van haar overblijft als individu, is moeilijk te zeggen. Een individu, weliswaar bevrijd van het ons kent ons-gevoel, maar ook van haar wortels afgesneden, wat heb je dan nog? Maar waar het mij om gaat, is dat haar ruggengraat uiteindelijk niet is gebroken.' En daar blijkt dat leven lijden is, maar niet tot het einde. Kornmehl: 'Leven is op je bek gaan, maar uiteindelijk moet je weer opkrabbelen. Ik geloof in vooruitgang.'