Zondag 25 november 2007 – Arvo Pärt: 'Kanon Pokajanen...'

Vanmorgen begon de dienst best wel een beetje bijzonder. We hadden een toch ook wel bijzondere voorganger: de zeer fijnbesnaarde, wijze predikant J. Veefkind. Hij doet of zegt nooit zomaar iets. Hij begon de dienst met een ongebruikelijk votum. ‘Recht uit de drukte en de moeite van het dagelijkse leven, uit de pijn en vreugde van alledag komen we hier bij elkaar. Met de bede in ons hart uit Psalm 62:

Mijn ziel is stil tot God mijn Heer,
van Hem verwacht ik altijd weer
mijn heil, - op Hem toch kan ik bouwen.
Ik wankel niet, want Hij staat vast:
mijn toevlucht, als het water wast,
mijn rots, mijn enige vertrouwen.

Voorwaar, Hij is mijn heil, mijn rots,
mijn naam rust in de schutse Gods.’

Als gevolg van de afgelopen weken sprak deze heenwijzing naar de stilte me aan. Jemig, wat had ik behoefte aan stilte, vooral aan déze stilte.

Vervolgens hielp de verkondiging van Joh. 3 ook in de goede richting. De Romeinse hoofdman die aan Jezus roept om hulp voor zijn kind. ‘Genees mijn kind, want hij sterft’. Ook dat sprak me heel erg aan, omdat ik die situatie ken en herken. Veefkind verwees naar het gedicht van Goethe ‘Der Erlkönig’. De ruiter die met zijn doodzieke kind door de vlakten raast naar hulp. Het kind ijlt van de koorts en de vader zegt: ‘Stil maar kind, je ziet geen elfen die je komen halen. Het zijn flarden mist, die je ziet.’ Zo voelt die Romeinse hoofdman zich. En dan Jezus die dat gevoel van de man herkent. Hij zegt maar één ding tegen de Romein: ‘Ga. Ga! Je kind is genezen’. En die Romein kan dan maar één ding: luisteren en gáán. Geld helpt niet, kracht helpt niet, niets helpt. Alleen dat woord: ‘Ga!”. Anders dan bij de Erlkönig leeft het kind van de Romein.

Na de dienst sprak ik Peter. Elkaar even vastgehouden. Ik zei tegen hem: ‘Apart he? ‘Mijn naam rust in de schutse Gods’.’ De grond verdween even onder zijn voeten. Ook bij Veefkind ook trouwens, toen hij het zei. Ik zag hem met zijn ogen zoeken in de gemeente naar houvast. Heb hem bemoedigend aangekeken: ‘Toe maar! Ga maar verder met wat je zegt. Je zit bij de kern. Dank je wel!’.’ Later zocht hij mijn ogen weer op. Heb hem even laten rusten bij me.

Toen ik thuiskwam heb ik direct de Kanon Pokajanen van Pärt geluisterd. In de Russisch-Orthodoxe kloosters wordt de Kanon Pokajanen ‘s morgens gezongen. Op de grens van nacht naar dag. Het is een dienst van boete en berouw, van heenkeer en terugkeer naar wie je echt bent. Daarmee begint de dag. Maar de overgang van nacht naar dag, daar gaat het om. Daar zit natuurlijk ook de symboliek in van Pasen, de opstanding. De onbegrijpelijke stap van dood naar leven. Het absolute wonder van het leven.

Overwinning en stilte. ‘Ik hou sotto voce van je’, ‘met ingehouden stem’, voorzichtig, zacht en heel teer. En altijd...