Vandaag was ik samen met jou, gelukkig met jou alleen, op de plaats van de ander van wie ik intens gehouden heb. Alleen met jou is het dus gelukt daar te zijn.
Wat rest is een naam, het overige zinkt in vergetelheid. Het ergste was de eeuwige stilte van die plaats. Het zwijgen, dat nooit meer een stem zal voortbrengen of een gebaar.
We moesten even zoeken naar de plaats, maar we vonden hem. We hebben er gezeten, samen. ‘Wat zou je tegen hem willen zeggen?’ vroeg je aan mij. En toen heb ik het gezegd. En jij hebt het gezien en gehoord. Jij hebt getroost, je was er alleen.
Toen ik het gevoel had, dat ik weer weg moest van die plaats, wist ik niet hoe ik afscheid moest nemen. Toen begon ik het gebed ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt...’. En jij nam het van mij en met mij over. Een gemeente van twee mensen.
Ik voelde dat ale het verdriet en alle spijt 'los' kwamen van mij. Omdat we samen het grote beeld van het Rijk van God opriepen. We vroegen of dat Rijk alsjeblieft mocht komen. Alleen aan dat Rijk kunnen we ons restloos overgeven. Aan alle andere dingen kunnen we ons niet overgeven. Het had allemaal ánders gemoeten. Er is zoveel niet goed geweest. En dat alles kon ik alleen maar dragen door mijn hart te laten verheffen in en door die woorden 'Onze Vader...'. Alsof de weg naar boven open ging. Als een Jakobsladder (zie foto).
Het gaat nooit meer over.
Wie van ons zal er het eerst niet meer zijn?