‘Je bent er al...’
De kerkvader Johannes Chrysostomus (344 – 407) heeft een cyclus van gebeden geschreven voor elk uur van de dag. De oosters-orthodoxe kerk maakt vanaf haar begin gebruik van de gewoonte om elk uur van de dag te bidden. De gebeden van Chrysostomus zijn kort, overeenkomstig de gewoonte om ‘pijlen van gebed’ te hebben, die kort zijn en dus eenvoudig met je hele hart te onthouden en te bidden zijn.
De Estlandse componist Arvo Pärt (1935) heeft de gebeden van Chrysostomus opgenomen in zijn ‘Litany’, waarvan een opname bestaat van Kamerorkest van Tallin en het Estlands Filharmonisch Kamerkoor onder leiding van Tonu Kaljuste.
Bij het horen van ‘Litany’ vanmorgen kwam de gedachte naar voren dat de muziek eigenlijk vanuit het niets tevoorschijn komt. De ongewone muziek en de woorden dus ook zijn zuivere geboorte, schepping uit het niets. De muziek sluit aan bij het moderne minimalisme, klinkt dus heel sober en daarom heel expressief. Er gaat niets verloren aan bijzaken, de muziek en de teksten lopen strak parallel en hebben dus maximale zeggingskracht. Voor mij komt het gebed min of meer ook uit het niets, uit de openheid van mijn leven, uit de plaats die we 'hart' noemen.
Ineens was er de muziek en het gebed. En ik had nog niet eens ontbeten!
De elfde bede trof me: ‘Heer, leg de dauw van uw genade over mijn hart’. Die woorden raken rechtstreeks mijn hart, eigenlijk. Genade is een soort dauw, een soort bevestiging, een voeding, een respectvolle tederheid, een bevrijding, een soort rust. Het hart is de plaats die er eigenlijk niet is, de plaats buiten de orde, de plaats van de bewogenheid, de bewogenheid zelf. Het hart als de ontheemdheid, als naaktheid en kwetsbaarheid.
Genade lijkt me de gave van iets, waarvan ik ernstig vermoedde dat ik het zelf zou moeten bewerken, maken, presteren. Zo contrasteren het gebed en de genade beide met de uitputtende inspanning om iets te maken, wat niet gemaakt kan worden. Het wezenlijke in ons leven komt tot ons in de vorm van genade. lijkt het wel. Alleen in de vervolgde werkelijkheid die we ons hart noemen kan genade terecht. Alleen tot het hart spreekt genade.
Bij ‘genade’ cirkelen mijn gedachten rond: ‘Misschien komt het besef dat we al zijn wat wij zoeken. Wij zijn het Zien, het Kennen van de wereld, inclusief ons lichaam en ons denken en voelen. Er is geen onafhankelijk ‘ik’ dat zelfstandig richting kan geven aan ons leven. Er blijkt niemand achter het Zien te zitten…’
‘Wanneer er doorzien is, dat ‘ik’ het Zijn is en dus nooit de geobserveerde persoon kan zijn, is dat in principe het einde van de Weg van het zoeken en denken. En er was al die tijd geen Weg. Want het Zijn is er altijd, onkenbaar, maar onontkenbaar.’
‘Wij hebben het steeds dus weer over een niet bestaand probleem. Je kunt ook niet leren in het ‘nu’ te verblijven. Er zijn boeken over vol geschreven. Onzin dus. Je bènt immers ‘nu’. Je bènt aanwezig. Je kunt er niet eens uit geraken.’
En zo geeft het gebed ‘Heer, leg de dauw van uw genade over mijn hart’ rust en kalmte, laat het me stoppen met inspannen, brengt me tot ontspannen, tot kalmeren, tot rust dus en daarom tot genezing. De woorden van het gebed verdrijven de aanwezige misvattingen en laten een leegte achter, waarin de dauw van de genade neerdaalt. Ik kan het ook niet helpen...