'Habla mirándose a los ojos, saca lo que se puede afuera, para que adentro nazcan cosas nuevas, nuevas, nuevas, nuevas, nuevas'
('Spreken en elkaar in de ogen kijken, naar buiten keren wat je kunt, zodat daarbinnen nieuwe dingen geboren kunnen worden, nieuwe, nieuwe, nieuwe...')
Woorden van de Argentijnse zangeres Mercedes Sosa (1935) uit het lied 'Yo say', 'Ik ben'. Zij won in 2000 de Latin Grammy Award voor haar vertolking van de ‘Misa Criolla’ van Ariel Ramirez. Allerlei Argentijnse zangstijlen en muzieksoorten komen in die mis tot uiting. De mis-delen hebben de traditionele titels Kyrie, Gloria, Sanctus, Credo en Agnus Dei. De muziek brengt de warme en rustige atmosfeer van Argentinië in je beleving: dromerige melodietjes met fluit en panfluit, de Spaanse taal met religieuze boodschap en de machtige stem van Mercedes Sosa.
Het openingsgezang "Kyrie" is het ritme van de Vidala-baguela. Deze muziek is karakteristiek voor het noordelijk deel van Argentinië. Ze vertolkt het gevoel van eenzaamheid op de verlaten hoogvlaktes.
Het ritme van het "Gloria", het Carnavalito, komt uit hetzelfde gebied in Noord Argentinië, maar ademt de uitbundigheid die de bevolking van nature bezit. De tekst van het Gloria bezingt natuurlijk ook de vreugde van het eren van God. De twee uitbundige delen van het Gloria worden gescheiden door het recitatieve middendeel, een Yaraví, die de kadens van de Carnavalito nog mooier maakt als de volledige ritmische begeleiding in het derde deel weer terugkeert.
Bij het Credo maakte Ramirez gebruik van de Chacerera trunca, een volks thema uit midden Argentinië. Het indringende ritme accentueert de tekst van de geloofsbelijdenis. Het eindigt met een uitbundig Amen, dat de het eeuwig leven bevestigt.
Een van de mooiste en ongewone volksritmes is het Boliviaanse Carnaval cochabambino. Dit ritme werd gebruikt voor het Sanctus. Ook hierin zijn twee ritmes als een soort competitie door elkaar verwerkt.
Het Agnus Dei is geschreven in de typische stijl van de pampas (Estilo pampeano). Net als in het Kyrie hoort men de melancholie van het hoogland. Een eenvoudig recitatief vertolkt het universele verlangen naar vrede.
De indringende muziek van het laatste deel en de ongetemdheid van de stem van Mercedes Sosa brachten me bij de tekst van het Evangelie van Johannes en bij de bekende woorden van de Doper uit 1, 29 'Zie, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt', 'Cordero de Dios, que quitas los pecados del mundo'.
Het wegnemen van de zonde houdt in dat de zonde, die het leven omklemt, gebroken wordt. Bevrijding dus. De beklemming valt weg. Doordat het nieuwe, het bedoelde ervoor in de plaats wordt gebracht. Of eigenlijk: breekt. Het leven dat als staketsel de zonde, het niet-bedoelde heeft breekt, omdat blijkt dat zo’n leven het niet redt. Het niet-bedoelde kan niet vastgemaakt worden. Daarmee gaan de zonde en het leven dat erin rust in brokken. Dat is het harde en bittere proces van het sterven. Een van de psalmen zegt, dat God nabij is in het gebroken zijn van het leven, hoe dan ook.
Het wegnemen van de zonde houdt vooral in dat de zonde de wind uit de zeilen wordt genomen. De zonde wordt tot ‘the road not taken’. De zonde, het niet-bedoelde leven woedt helemaal uit en eindigt daar waar het hoort: in het niet-doel, nergens dus, in het 'Niets'. Het loopt letterlijk op niets uit. Waarvandaan een terugkomen moet worden ondernomen in de richting van het bedoelde. Er moet naar buiten komen, wat binnen is, wat er ten diepste in zit.
De verwijzing naar ‘het lam’ brengt bij de ernst van de overgang van oud naar nieuw. Het oude sterft en het nieuwe leeft op. Het sterven betekent, dat van het leven eigenlijk niets resteert. Het nieuwe leven moet opgebracht worden, moet tot staan komen, tot stand komen. Er is alles voor nodig, al het menselijke dat het waard is om te bestaan, moet gegeven worden en zo moet het doel bereikt en benaderd worden. En vooral ook veilig gesteld worden, bestendigd. Het onderste moet restloos uit de kan komen.
‘... het nieuwe, het nieuwe, het nieuwe, het nieuwe, het nieuwe...’.