‘Bijna nooit
zie je een vogel in de lucht
zich bedenken, zwenken, terug.’
Regels van de dichteres Judith Herzberg (1934).
Een vogel vliegt niet zomaar. Je hoort van moedervogels die hun kinderen uit het nest duwen om ze te leren overleven, dat wil in hun geval zeggen: te vliegen. En als ze dan met veel paniek eindelijk de slag te pakken krijgen, dan gaan ze hun weg.
Leven komt langzaam in zicht. Alléén red ik het niet, heb ik gemerkt. Kan niet zonder jouw trouw, die een beetje meehelpt aan mijn redding. Jij wijst naar mijn blinde vlekken, die juist blind zijn, omdat ik op die punten bang ben en niet weet hoe te handelen. Je wijst niet af, maar je troost zacht, door er te zijn en te blijven.
Zodat het dan toch weer licht wordt. Dankbaar blijf ik achter, open voor morgen.
Het diepe is geworden tot stilte. In de diepte heerst de stilte. Mijn stilte past bij jouw stilte en bij de stilte die God is. Maar uit de diepte komt het leven, het bruisende, het onnadenkend genieten. Daar gaat het nu heen.
Ik wil met je zijn als de vogel uit de regels van Herzberg: ‘zonder bedenken, zwenken, terug...’.