Dinsdag 29 januari 2008 - Peteris Vasks: 'Kyrie!!!...'

De opdracht voor Windesheim luidde onder meer: 'Bespreek of en in hoeverre je door de lessen bent veranderd in visie, beleving of houding.' En mijn antwoord is:
De stof van de lessen was me voordien niet geheel onbekend. Het heeft me wel veel gedaan om alles te heroverwegen. Tijdens de verdieping in de lessen ‘Mens’ en ‘Goed en kwaad’ kwam er ook veel los: ik voelde me erg met mezelf geconfronteerd. Het woord ‘veranderd’ in de vraagstelling wil ik daarom omzetten in ‘verscherpt’. Ik heb onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan mijn opvattingen over ‘leven’ en over ‘God’ en over de samenhang tussen die twee. De gedachten van Rosi Baidrotti hebben me ontroerd en aangenaam verrast, vooral door haar pleidooi voor openheid en flexibiliteit. Het voert te ver om daar nu dieper op in te gaan. In mijn beleving en houding is wel iets veranderd: ik probeer zoveel mogelijk in mijn beleving te ontdekken of toe te laten wat ik werkelijk kan zeggen (en dus voelen). Ik realiseer me dat de ervaring van mijn verleden mijn ervaring van het heden structureert en ook vice versa. Maar ik realiseer me eveneens dat deze erkenning me vrij maakt. De prachtige, tiende Socrateslezing ‘De weg van de nomade’ werd in 1993 gehouden door Braidotti. Ze zegt daarin: ‘Het ‘Ik’ is niet één, maar veel verschillende aspecten, facetten en ervaringsniveaus die bijeengehouden worden door het geheugen, dat wil zeggen door het opnieuw bezoeken van plaatsen waar men reeds geweest is. De nomadische stijl gaat over verplaatsingen en overgangen zonder voorafbepaalde doelen of verloren thuislanden. Waar het voor de nomade om draait is het gaan, de mogelijkheid om te kunnen inpakken en te vertrekken. Het reisdoel is tamelijk onbelangrijk; het is de reis die telt, en de reis gaat geheel over het vertellen van verhalen en het opnieuw bezoeken van plaatsen waar men al eerder geweest is. ... Veel hedendaagse kritische denkers rekenen op het affectieve als een kracht die ons kan bevrijden van heersende denkgewoontes.’ De winst van de exercities ‘Mens’ en ‘Goed en kwaad’ is dus: meer affectiviteit en het gelijktijdig beleven van veel ervaringsniveaus.
En nog wat. Als ik niet ‘ben’, maar ‘word’, zoals Braidotti aanwijst, hoe zit het dan met ‘God’? Is dat woord dan ook niet leeg? Niet dat dat erg is. God is misschien ook wel op reis. Als woord tenminste. En wie zal het zeggen: misschien ook wel als ‘zelf’. God kan alles, ook ‘niet bestaan’, of ‘anders zijn’. Hij is nog niet aan het eind van zijn mogelijkheden, evenmin als ik. Is Hij mijn beeld, of ik het zijne? Ik hoop dat laatste... Is het dan echt zo dat Hij altijd ‘anders’ is? Steeds weer ‘anders’? En dat ik dus niets van Hem als vastheid kan zeggen – of ‘hoef’ te zeggen? Ben ik zo niet verlost van de druk om God goed te praten of ‘in te vullen’ met mijn ervaringen? Om kost wat kost vast te houden wat alleen maar ‘op doorreis’ is? (Ga ik ook zo met mensen om? Met mezelf?) Wachtend op een nieuwe ontmoeting, op een nieuwe verrassing? Wil ik God mij laten verrassen? Durf ik dat? Kan ik dat?
En nog wat. Ik realiseer me dat ik onophoudelijk en misschien wel onrembaar projecteer, op ‘God’ en op ‘anderen’. Dat is niet erg en dat wil ik analyseren, uit elkaar leggen. Dat betekent dat ik te proberen heb om te leren ‘tot’ God en ‘tot’ de ander te gaan. En dan niet ‘denkend’, maar ‘voelend’ en ‘kwetsbaar’. Dat lijkt me geen kleinigheid en het zal me waarschijnlijk veel bezig houden.
Terwijl ik dit schrijf, beluister ik het ‘Pater Noster’ en het ‘Kyrie’ uit de eerste mis van de Litouwse componist Peteris Vasks (1946). Ik zou willen dat mijn schrijven op een of andere manier zou kunnen metamorfoseren in dat ‘Pater Noster’ en dat ‘Kyrie’. Dat is hoe het voelt, dat zou ik willen. Het voelt alsof alle stemmen, de lagen van leven zich wenden ‘tot...’. Alsof ik alles wil ‘samen’-nemen en verenigen ‘tot...’, ik wil het allemaal verenigen in en tot die ene schreeuw ‘Eleison...’ waar het Kyrie van Vasks in uitloopt. Niet meer denken, niet meer schrijven, niet meer praten, alleen maar op de vleugels van de oude woorden van de kerk klein zijn en aanbidden. Leven in het huis van het gebed, in die zwakte, in die kracht. Begin te vermoeden waar de regel van Benedictus en het bidden van Bonhoeffer me willen brengen.
Er is dus veel veranderd.

Maandag 28 januari 2008 - Maurice Ravel: 'L’Indifférent...'

De intense schande van een leven in kwetsbaarheid. De grenzeloze, alles verbrandende en verzengende woede om het gekwetst zijn. ’t Is inderdaad zo: er zit zooooveel woede. Met je kwetsbaarheid registreer je het leven, omdat de vreugde zich niet laat kennen. En het één baart altijd het andere, compleet met weeën. En de ‘small people’ leven gewoon door, zie voelen godzijdank niets en willen dat niet en kunnen het niet. Of ben ik nu te hard?

En de vreugde komt niet, omdat de liefde en het ‘Zelf’ er niet komen. En je pijn uitschreeuwen is leven, want je vóelt het tenminste. Niet kwetsbaar zijn lijkt wel ‘niet leven’. Woorden zitten klem tussen kwetsbaarheid en ‘leven’. Pas als de woorden ertussen pássen, pas dan leef je echt je kwetsbaarheid. Met je kwetsbaarheid ‘meet’ je het leven. Als anderen niet respectvol en zacht met je kwetsbaarheid en gekwetstheid omgaan, dan kun je niet meer groeien. Want je kwetsbaarheid moet je omarmen en verwerken in je hier en nu. En als het niet goed gaat, dan blijft een ‘manque à être’ achter, een gat in je geschiedenis. Levinas noemde de jaren ’30 en ’40 – vooral die laatste – een gat in de geschiedenis. ‘De geschiedenis stond stil’. Zo gaat het met verwonde mensen ook. Die gaan stil staan, omdat ze niet verder kunnen. (Ja, ik weet het: het onderwerp van de zin moet anders...).

Wat je zo graag wilde, daar kon je naar fluiten. Je bleef zitten met het verlangen van je hart. Het verlangen gaat dan omwegen zoeken en maken. De wereld, de anderen drúkten op je als een deksel op een put. Je (wie?) stikte erin en je stikte echt, tot je dood was (wie?). Er blijft pijn zitten en gaat aanzwellen tot een onbeheersbare storm, tot een orkaan, een stuwmeer van binnen. Je komt niet tot de ontspannen overgave, maar je blijft op het niveau van geprikkeldheid leven waar je door de kwetsuur op gebracht bent. Alleen muziek troostte zacht, streelde met milde, altijd veilige vingertoppen de pijn weg uit je verplooide leven (excusez dat ik het onderwerp alsmaar niet verander...).

Het laatste lied van de drie orkestliederen van Maurice Ravel (1875 – 1937), L’Indifférent, is het mooist van al – hier herinnert de zachtmoedige kwijning sterk aan de Pavane pour une infante défunte, terwijl bovendien sprake is van een ondertoon van getemperde melancholie. Ravel toont hier ook zijn gevoel voor humor: liefdespoëzie en milde ironie zijn met elkaar verweven. Hier wordt het stereotype van een onverschillig en ongevoelig individu – een hermafrodiete jongen! - uitgebeeld dat moet worden verleid met behulp van weelderige melodiek, trillers, arpeggio’s, tremoli en glissandi. Voor menigeen is het nog steeds de vraag of de “ik” uit het gedicht manlijk of vrouwelijk is. Alweer zo’n oosters mysterie.

Het lijkt wel alsof in het gesprek alles gebeurt wat ‘tussen’ mensen relevant is en alléén maar in het gesprek – met handen en voeten en mond. In een gesprek, maar ook ‘met’ alle facetten daarvan kun je alles overbrengen. Taal is dus een daad. En daarom kunnen de anderen – álle anderen, uit alle tijden van je leven – je zo onwijs breken, tot je echt gebroken met je vitale lichaams- en levensdelen op een vergeten stuk grond ligt en doodgaat. En waarom? Waarom doen ze het toch? ‘It runs in the family!’ Het voelt zooooo (censuur). ‘O Wind, neem me mee naar het huis van God,’ schreef Pessoa in § 88 van het Boek der Rusteloosheid.

De stof van het leven is ‘hier-en-nu’: willen, kiezen. Je kijkt met wat je kiest en doet. Alleen door te kiezen en te doen raak je jezelf aan, de geschiedenis, nee: alleen zo bén je in en uit je wortels. Alles wat niet hier-en-nu en keuzen is, is niets. Gewoon niets. Bestaat niet, is allemaal ‘Schall und Rauch’, lucht en het najagen van wind. Alleen kiezen en doen gaat over iets. En in dat alles komt het gelaat van de ander mij doorboren, mij dóórprikken, mij verwonden en traumatiseren.

Pas als je zelf ‘Zelf’ bent, kun je herkennen en zien of en in hoeverre iemand anders dat ook is. Zo niet, dan zeg je al gauw van de ander dat hij of zij ‘raar’ praat. Als je geen oren hebt, dan kun je niet horen, zo eenvoudig is dat.

Une musique consolante, est-ce possible? Ils trouvent ça triste.

Ik heb nu geen stem om te roepen. Kijk naar de wolken, als je kunt naar de hoogste en zie ze verdwalen naar nergens. Zo vrij, zo onherstelbaar vrij...

Zondag 27 januari 2008 – Paulo Coelho: 'Droom of geboorte...'

We hebben een nieuw woord uitgevonden: ‘Warmhartig’. Leuk, hè? Een echt, werkelijk belangrijke beslissing is als een geboorte. 'I'll find another way...' - dat is kiezen voor een nieuwe weg. Een keuze doet je opnieuw geboren worden. Dat gebeurt niet altijd, maar er zijn beslissingen die een geboorte zijn of die inleiden. Je kunt broeden op iets nieuws. Je kunt je het nieuwe niet eens voorstellen, je kunt er nauwelijks van dromen. Je wéét althans nog niet wat het ongedachte zal zijn. Je ‘wordt’ wat je ‘bent’. Dat is namelijk geboorte.

De Braziliaanse schrijver Paulo Coelho (1947) schrijft ergens: ‘Als we een belangrijke beslissing moeten nemen, kunnen we maar het best vertrouwen op onze impulsen en hartstochten, want ons verstand probeert ons meestal van onze droom af te houden, met als argument dat de tijd er nog niet rijp voor is. Ons verstand is bang voor tegenslag, maar onze intuïtie houdt van het leven en de uitdagingen die het ons stelt.‘ Ik weet nog zo net niet of Coelho hier een nieuwe geboorte bedoelt. Het is hier oppassen geblazen. Een droom waarmaken is niet hetzelfde als geboren worden. Of zie ik het niet goed?

‘... Elk mens wordt twee keer geboren. De eerste keer uit zijn moeder, en de tweede keer uit zichzelf’, schrijft Stefan Hertmans in zijn roman Naar Merelbeke (1994). En inderdaad, volgens Carl Gustav Jung zijn het seksuele en lichamelijke volwassen worden en de ontwikkeling tot een zelfstandig individu niet het einddoel van het levensproces. Een mens moet niet alleen volwassen worden, hij moet ook zelfbewust worden. Dit laatste is een proces dat een leven lang duurt.

Jung situeert het begin van de tweede geboorte in de tweede levenshelft, maar waarschijnlijk begint dit proces al veel vroeger. Men moet niet volwassen zijn - wie wordt er trouwens ooit helemaal volwassen? – om aan het individuatieproces te beginnen. Toch is volwassen worden een noodzakelijk proces. Volwassen worden, iemand worden die zelfstandig en bedachtzaam kan handelen, impliceert namelijk een ‘rationele adaptatie aan de sociale realiteit’, de overname van een rol in de maatschappij. Deze rol noemt Jung de ‘persona’. In vele gevallen identificeert de mens zich uiteindelijk verregaand met deze ‘kunstmatige persoonlijkheid’. Zodra men zich echter realiseert dat de persona niet meer dan een ‘masker’ is, waarachter zich de ‘ware natuur’ van ieder individu verbergt, begint de tweede geboorte. Vanaf dat moment verliest de persona in toenemende mate aan belang en dringen de schaduw (de donkere kanten van de persoonlijkheid en het karakter) en de archetypen van mannelijkheid en vrouwelijkheid (animus en anima) in het bewustzijn. De ‘wederkerige relatie’ tussen het individuele en het collectieve onbewuste wordt ontdekt. Als de bewustwording van het collectieve onbewuste begint, neemt de ‘zelfrealisatie’, de individuele ‘vermenging’ tussen het ‘universele en het unieke’ een aanvang.

Zelfverwezenlijking betekent, volgens Jung, één worden met het ‘Zelf’, één worden ‘met wie je in wezen bent’. Zelfverwezenlijking is dus het proces waarin de mens zijn of haar ‘unieke Zelf […] ontvouwt’. Dit veronderstelt de integratie van tegenstellingen, het overschrijden van grenzen en het omkeren van hiërarchieën als die tussen het universele en het unieke, het bewuste en het onbewuste, het kind en de volwassene. Het proces van het volwassen worden is daarvan, zoals gezegd, slechts een noodzakelijk onderdeel.

Drie romans gaan over dit proces: De kleine Johannes I-III (1885, 1905, 1906) van Frederik van Eeden, Rachels rokje (1994) van Charlotte Mutsaers en Naar Merelbeke (1994) van Stefan Hertmans.

Jij snapt mijn vraag...

Maar het is stil, stil, zooo stil...
En ik huil.
Want jiikj word niet geboren.
Geen tikfout.

En morgen schrijf ik over luchtstromen. Over luchtlagen. Over meteorologen die alleen maar de wolken zien. En meer niet.

Zaterdag 26 januari 2008 – Madonna: 'I think I'll find another way...'



















‘Die Another Day’

I'm gonna wake up, yes and no
I'm gonna kiss, some part of
I'm gonna keep, this secret
I'm gonna close my body now

I guess, die another day
I guess, die another day
I guess, die another day
I guess, die another day

I guess I'll die another day
(Another day)
I guess I'll die another day
(Another day)
I guess I'll die another day
(Another day)
I guess I'll die another day

Sigmund Freud
Analyze this
Analyze this
Analyze this

I'm gonna break the cycle
I'm gonna shake up the system
I'm gonna destroy my ego
I'm gonna close my body now

Uh, uh

I think I'll find another way
There's so much more to know
I guess I'll die another day
It's not my time to go

For every sin, I'll have to pay
I've come to work, I've come to play
I think I'll find another way
It's not my time to go

I'm gonna avoid the cliche
I'm gonna suspend my senses
I'm gonna delay my pleasure
I'm gonna close my body now

I guess, die another day
I guess I'll die another day
I guess, die another day
I guess I'll die another day

I think I'll find another way
There's so much more to know
I guess I'll die another day
It's not my time to go

Uh, uh

Laugh

I guess, die another day
I guess I'll die another day
I guess, die another day
I guess I'll die another day

Another day

Shot

Vrijdag 25 januari 2008 – Rosi Braidotti: 'Tristesse brisé...'

Vrij ben ik. Aan mij de gelegenheid om op te staan. ‘Opstaan’ is een symbool van de nieuwe dag. ‘Opstaan tot een nieuw leven’. Niets houdt mij vast op deze plaats. Libertas dulce, o dulce, o dulce... Goed en zacht. De lichte glans van de zon, die vrolijkheid roept in mij en jou. Braidotti is echt iemand naar mijn hart, hoe waait de wind in mijn hart zoals zij dingen aanwijst.

De prachtige, tiende Socrateslezing ‘De weg van de nomade’ werd in 1993 gehouden door Braidotti. Ze zegt daarin: ‘Het ‘Ik’ is niet één, maar veel verschillende aspecten, facetten en ervaringsniveaus die bijeengehouden worden door het geheugen, dat wil zeggen door het opnieuw bezoeken van plaatsen waar men reeds geweest is. De nomadische stijl gaat over verplaatsingen en overgangen zonder voorafbepaalde doelen of verloren thuislanden. Waar het voor de nomade om draait is het gaan, de mogelijkheid om te kunnen inpakken en te vertrekken. Het reisdoel is tamelijk onbelangrijk; het is de reis die telt, en de reis gaat geheel over het vertellen van verhalen en het opnieuw bezoeken van plaatsen waar men al eerder geweest is. ... Veel hedendaagse kritische denkers rekenen op het affectieve als een kracht die ons kan bevrijden van heersende denkgewoontes.’

O, geweldig gezegd. En gevoeld. Libertas dulce, o dulce...

En jij? Zit niet vast in wie je bent. Want je bént er namelijk niet. Je wordt. En niemand, zelfs God niet, weet wat. Want ook Hij reist, hij blijft veranderen. Blijft. Veranderen. Read closely. En niemand zal het ooit weten. Alleen wie je liefheeft zal eeuwig bij je zijn en op je wachten. Wachten in verlangen, verlangen in wachten, want ‘jij’ bent altijd anders en verder. Want ook jij vertrekt steeds weer. Onstilbaar cirkel en drentel je om mij heen en ik om jou. Als jij opgeeft, geef ik ook op. En als je liefhebt, zul je onzeker zijn tot het laatst en je zult onzeker eindigen. Omdat je onzeker geboren bent. Sinds je weg bent bij mama, heb je geen oorsprong meer. Voor altijd op reis. Tegen wil en dank.

Nou, reis dan. Doe waar je voor geboren bent. Reis, reis. Ga op weg. Ga, ga! Of: Kom! kom! Of: ga voor altijd je eigen reis. En misschien kom je mij nooit meer tegen. Of ik jou. Maar hou mij niet tegen in mijn reis, maak me niet dood. Hou me dan niet vast. Koester me even. En doe het morgen weer, vannacht. Vergeet in je slaap wie ik ben. Het volgende station is de ochtend en morgen en de week daarna.

Zie je Abraham voor je? Nog steeds niet? Je hebt het nog niet begrepen. Blijf je (censuur) op je sombere plekje!?

Vrij ben ik.
Ik ga.

O, tristesse brisé.

Donderdag 24 januari 2008 – Varlam Sjalamov: 'Het had niet mogen gebeuren...'

De taal van de mensen is het huis van de wijsheid. ‘Ik schaam me dood’, zeggen we en we snappen precies wat we bedoelen. En het gebeurt ook.

En spijt? Altijd in zinnen met ‘ik’. Dat er in de uitdrukking ‘Mea’ staat, ‘mijn’ schuld, is veelzeggend. Niet jóuw schuld, niet nog iemand anders schuld. Nee, afblijven, mijn schuld. ‘Ik’. Spijt is een vorm van ‘ik zijn’, van dragen, van gevolgen onder ogen zien en laten zijn. Niet m’n ogen dichtdoen, de andere kant uitkijken.

Maar ook iets zachts, met de handen voor de ogen: ‘Mijn God, dit heb ik niet gezien, ik ben niet open genoeg geweest om te zien wie jij bent. Ik heb jóu niet gezien. Ik heb mijn beeld, mijn angst tussen jou en mij gezet. Ik ben eenzaam geweest, heb jou niet aangeraakt, en heb je daarom te hard aangeraakt, gebotst. Jij lijdt nu – door mij. En dat wil ik nú niet, en tóen ook niet. Jij hebt mijn on-zin gedragen, terwijl je al moeite genoeg deed om jezelf te dragen’.

Spijt brengt in eenzame verbrokenheid. Nog dieper. ‘Ik had het je niet mogen aandoen. Je had dit nooit, nooit mogen ervaren, het heeft een vernietigende uitwerking. Je zou die ervaring niet moeten kennen’.

Er valt niets te leren van de Goelag, en dus überhaupt niet van ‘kwade’ dingen, vindt de Russische schrijver Varlam Sjalamov (1907-1982). „Het kamp is een negatieve ervaring, een negatieve leerschool, het heeft op iedereen een vernietigende uitwerking.” En hij voegt eraan toe: „De mens zou het niet moeten kennen, zou er zelfs niet over moeten horen.”

‘Wie op het punt staat de verhalen van Varlam Sjalamov voor het eerst te gaan lezen’, schrijft John Glad in zijn inleiding ‘is een benijdenswaardig iemand, iemand wiens leven zal veranderen.’ Zeventien jaar bracht Sjalamov in strafkampen door, in het gebied van de permafrost waar miljoenen het leven lieten. Hij was daarbij slechter af dan menig zwaar crimineel, omdat hij was veroordeeld op grond van artikel 58, anti-sovjet agitatie en propaganda. Een artikel dat willekeurig wie dan ook tot dwangarbeider kon maken.

Het lezen van 'Verhalen uit Kolyma' is een shock. Het gaat om een werkelijkheid die het bevattingsvermogen ver te boven gaat, over de degradatie van de mens en de wil om ten koste van wie dan ook te overleven. Te overleven in omstandigheden waar ‘bij vijfenvijftig graden vorst je slijm bevriest zodra je het uitspuugt’, waar gevangenen geen kachel mogen stoken, waar je trui heen en weer beweegt van de luizen, waar men elkaar verlinkt, zichzelf verminkt en waar een gevangene om zijn wollen trui wordt vermoord. ‘De vorst, diezelfde die iemands spuwsel in ijs deed veranderen, wist ook in de ziel van de mens door te dringen.’

Het is niet alleen de nauwgezetheid waarmee de auteur zijn ervaringen optekent, het is met name de sobere stijl, een zekere afstandelijkheid en de ingehouden emotie die je achter elke zin voelt, die deze shock veroorzaken. Zo heel anders dan de andere kampauteur, Aleksander Solzjenitsyn, die in wijdlopende zinnen een historisch verantwoorde kroniek van de Goelag Archipel heeft neergezet.

Sjalamovs manier van verhalen doet veel eerder denken aan die van Tsjechov; korte treffende sfeerschetsen, waarbij de kracht in de details zit. Alleen de realiteit van Sjalamov is wel een heel andere dan die van zijn illustere voorganger.

‘Wij begrepen dat de dood niet erger was dan het leven, en we waren voor het een noch het ander bang. Een grote onverschilligheid had zich van ons meester gemaakt. Wij wisten dat het in onze macht lag dit leven desnoods morgen te beëindigen en soms namen we het besluit dit te doen, maar keer op keer kwamen er van die kleinigheden tussen waaruit het leven bestaat. De ene dag mag je in de kampwinkel een kilo brood kopen als 'premie', en het zou eenvoudig stom zijn op zo'n dag zelfmoord te plegen.’

De dood is niet erger dan het leven
CHRISTEL JANSEN
Varlam Sjalamov: Verhalen uit Kolyma. Vert. Marja Wiebes en Yolanda Bloemen. Bert Bakker, Amsterdam; 231 blz.

Woensdag 23 januari 2008 – Rosi Braidotti: 'Nomade...'

In de komende tijd ga ik proberen te schrijven naar jou toe. Eigenlijk hoef ik dit helemaal niet te zeggen, want je ziet het toch. Je wilt het niet horen, maar je staat voor mij in dezelfde rij als Rosi Braidotti (1954) en Charlotte Mutsaers. Als je soms denkt dat het nu over is, you’re wrong. Je hebt niet alles gezien en niet alles begrepen. Evenmin als ik, trouwens.

Even tussendoor: leuke uitspraak van Charlotte Mutsaers: ‘Als je er allemaal niets aan vindt, heb je ook geen last van doodsangst. Dan heb ik liever dat ik heel erg geniet, die angsten neem ik op de koop toe’.

Leuke uitspraak over Charlotte Mutsaers door Nicolaas Matsier: ‘In haar manier van schrijven verdedigt Charlotte het kind dat ze was met hand en tand tegen de rest van het leven’.

Je bent een gravitatie-veld geworden. En dit is geen ge-oreer. Een verwachting van ‘zin’. Als ik het woord ‘mens’ spreek of denk, dan ben jij in het spel. De herinnering en de stemming en alles komt dan ‘auf dem Plan’ en dan is alle tempo verdwenen... De nomade is de mens die steeds opnieuw ‘verder, verder’ gaat.

‘Deleuze doet een beroep op de kritische ‘ontologieën’ uit de filosofische traditie: Spinoza, Leibniz, Nietzsche en Bergson. Aan deze denkers ontleent hij het inzicht dat onze verhouding tot de werkelijkheid niet gedragen wordt door een vast punt dat buiten de wereld staat, maar door de werkelijkheid zélf. Wij zijn zélf het ‘zijn’; en dit ‘zijn’ is geen in zichzelf rustende substantie, zoals de traditie dat leert. Het ‘zijn’ is ‘differentie’, een differentie die ‘differenter’ en grilliger is dan de differenties van ons logische denken. Daarom moeten we het logische denken door de ongrijpbare differenties van de werkelijkheid laten aantasten, decentreren, deconstrueren.

Ook het punt van waaruit wij aan de werkelijkheid deelnemen (wat Descartes het subject noemt) moeten we laten aantasten door de radicale ‘differentie’ van het ‘zijn zelf’, of exacter, door de zelfloosheid van het zijn. Het ‘zijn’ is immers geen ‘thuis’ waar we bij onszelf aankomen – Deleuze gaat hier in tegen de idee van Heidegger dat de mens in het ‘zijn’ thuis is of thuis moet zijn. Voor Deleuze kunnen we alleen meedeinen op de golven van het zijn – het zijn als worden, als devenir. Onze identiteit is dus, net als het zijn, onvast en beweeglijk, een permanent en dynamisch worden. In de woorden van Braidotti: “Het nomadische subject is geen metafoor voor dakloosheid of gedwongen ontheemding, maar een project dat erop gericht is alle hunkering naar een oorsprong of naar onveranderlijkheid los te laten. Het bouwt een identiteit op die bestaat uit overgangen, verschuivingen en veranderingen, zonder dat er sprake is van een essentiële eenheid.”

Braidotti illustreert dit nomadische subject vaak met haar persoonlijke geschiedenis: in Italië opgegroeid, in Frankrijk gevormd, werkend in Nederland en opererend over de hele wereld, kun je haar inderdaad een nomade noemen. Dat ze zich bovendien afzet tegen het postmoderne relativisme, dat ze de ‘trouw aan zichzelf’ niet uit de weg gaat [7] en opkomt voor de zaak van het feminisme, maakt haar, naar eigen zeggen, tot een nomade in de deleuziaanse zin van het woord. Toch merkt ze op dat een deleuziaanse nomade niet voortdurend op reis hoeft te zijn. “Niet alle nomaden zijn wereldreizigers; de beste reizen kunnen soms plaatsvinden zonder het huis fysiek te verlaten”, lezen we in het hoofdstuk De weg van de nomade. Braidotti citeert hier bijna letterlijk, en zonder dit te expliciteren, uit Deleuzes essay Pensée nomade: “de nomade is niet per se iemand die beweegt: er bestaan reizen ter plaatse, reizen in intensiteit en zelfs historisch zijn de nomaden niet degenen die bewegen zoals migranten dat doen, maar integendeel degenen die niet bewegen en slechts ‘nomadiseren’ om op dezelfde plaats te blijven, ontsnappend aan de codes.” [9] Die laatste opmerking – dat nomaden nomadiseren om op dezelfde plaats te blijven – laat Braidotti evenwel achterwege, net als de hele context van de passage bij Deleuze. Het zijn cruciale omissies, want ze laten haar toe om het concept ‘nomade’ in de eerste plaats te verbinden met reizen, migreren, veranderen... Op die manier snijdt ze een essentiële connotatie uit Deleuzes nomadenconcept weg. Precies die connotatie, zo zal blijken, die haaks staat op de sympathieke nomadenidee waar het heersende ‘deleuzisme’ zo vol van is.’

Luister onder het componeren van deze tekst het nummer ‘Die another day’ van Madonna.

Donderdag 17 januari 2008 – Nietzsche: 'Ewige Wiederkunft...'

Vanmorgen zat ik samen met Anneke de kranten door te nemen en mijn oog viel op een berichtje in Trouw over een documentaire over een schoonheids- salon in Beiroet. De foto die erbij stond heb ik hier links geplaatst. Op dat plaatje zie ik maar één boodschap: leven, dat wil leven. Gewoon, alleen maar leven en verder leven en dóórgaan met leven. Rustig leven en soms een tikje onbeheerst. Heerlijk!

Ik zie trouwens qua levensintentie geen verschil tussen het tafereel in Beiroet en het Agnus Dei uit het Requiem van Mozart. Beide tonen die souvereine onthechtheid aan zijn. Je ziet en hoort puur en ongehinderd initiatief. Mozart zingt alleen maar zoals hij zingen wil, zoals hij het voelt. Op de vleugels van zijn gevoel zingt hij, in de stemming van zijn levensavond. De meisjes in de salon van Beiroet genieten alleen maar van hun 'zijn' en proberen alle lagen te laten meespreken.

Woorden gezocht om dat gevoel te vangen. Uiteraard Nietzsche herdacht, met zijn Dionysische moraal van vreugde en levenskracht. ‘Lebensbejahung’: ‘Alle Lust will tiefe, tiefe Ewigkeit’.
Nietzsche noemt het zijn ‘tiefste Gedanke’, terechtgekomen in ‘Also sprach Zarathustra’, gevonden, ontvangen tijdens een wandeling in Engadin bij Sils-Maria. Waarschijnlijk heeft hij gewandeld, zoals zijn gewoonte was, en geprobeerd van de hoofdpijn af te komen.

In een grijs verleden heb ik weleens moed geput uit een uitspraak van Albert Schweitzer: ‘Ik wil leven dat wil leven temidden van ander leven’. Dat was een strohalm, die me erdoor geholpen heeft destijds. Je kunt eeuwig blijven denken over wat de goede weg is in je leven. Er is maar één ding dat helpt: warme handen, een vaste omhelzing, jouw armen die mijn ogen dichtdrukken, nabijheid. Er is werkelijk maar één ding, één daad, die écht iets betekent, waarmee alle betekenis überhaupt begint: 'jij tot mij'. Nabijheid, dat wat je brengt in de relatie, in het leven. En het eerste en belangrijkste dat je brengt, dat ben je zelf. En pas dáármee komen alle andere dingen - óf niet.

En daarom doet verlating ook zo zeer. En agressie is inderdaad een gestalte van verlating. Misschien is verlating het drama, dat op velerlei vorm ge-ensceneerd kan worden: ontrouw, leugen, kortom: alle vormen, gedaanten van verwijdering. Apart he, die dynamiek van naderen en verwijderen. En niet vergeten: verwijdering is een vorm van on-betekenis. De zin-loosheid, de betekenis-loosheid slaat toe, het niet-zijn maakt zich breed. Het volle leven wordt ontdaan van zijn luister. Niks geen 'tiefe Ewigkeit' meer.

En dat is wat Levinas ook maar blijft herhalen. Betekenis 'is' de nadering van 'jij' en 'mij'. Nadering en nabijheid, tot op de huid, óp de huid. Verder kan niet en mag niet en hoeft niet. Maar minder is 'niks', dood. En daarom is eenzaamheid zo verwoestend. Als mensen elkaar eenzaam maken, dat is elkaar het leven onthouden. Als je niks geeft, als je niks brengt tot de ander, dan ben je ten dode opgeschreven. Waar leer je jezelf geven? Überhaupt 'iets geven', 'iets inbrengen'?

Op die foto van de Beiroetse dames in de schoonheidssalon zag ik het: jubelend, argeloos, onschuldig en bruisend leven – dát is de bedoeling. En het kán niet solo. Je vóelt gewoon hoe lekker het is met z'n tweeën. Met z'n tweeën is 'meer' dan het andere. Zie hoe de één de ander maar amper aanraakt. Zie hoe de hand van de ander zweeft en bereid is aan te raken, nabij te zijn. Even maar, en onschuldig. Alle lagen van je zijn tekenen zich af en in en met alle lagen van je lichaam en je ziel tot de ander gaan. En dan elk moment dat je zo leeft ‘eeuwig herhalen’, ‘Ewige Wiederkehr’. Woorden die je moet lezen terwijl je de tranen van Nietzsche in zijn ogen ziet. Voor Nietzsche was dit alles een ideaal, een fata morgana.

Hoe zondigen mensen toch onbeschrijflijk tegen de vreugde van het leven! Wat doen ze zichzelf en anderen toch aan door de vreugde zo te verachten. Hoe ontzettend gevaarlijk is een moraal die het leven beknot.

Hier de tekst van Nietzsche:
„Das grösste Schwergewicht.
Wie, wenn dir eines Tages oder Nachts, ein Dämon in deine einsamste Einsamkeit nachschliche und dir sagte: „Dieses Leben, wie du es jetzt lebst und gelebt hast, wirst du noch einmal und noch unzählige Male leben müssen; und es wird nichts Neues daran sein, sondern jeder Schmerz und jede Lust und jeder Gedanke und Seufzer und alles unsäglich Kleine und Grosse deines Lebens muss dir wiederkommen, und Alles in der selben Reihe und Folge – und ebenso diese Spinne und dieses Mondlicht zwischen den Bäumen, und ebenso dieser Augenblick und ich selber. Die ewige Sanduhr des Daseins wird immer wieder umgedreht – und du mit ihr, Stäubchen vom Staube!“ – Würdest du dich nicht niederwerfen und mit den Zähnen knirschen und den Dämon verfluchen, der so redete? Oder hast du einmal einen ungeheuren Augenblick erlebt, wo du ihm antworten würdest: „du bist ein Gott und nie hörte ich Göttlicheres!“ Wenn jener Gedanke über dich Gewalt bekäme, er würde dich, wie du bist, verwandeln und vielleicht zermalmen; die Frage bei Allem und Jedem „willst du diess noch einmal und noch unzählige Male?“ würde als das grösste Schwergewicht auf deinem Handeln liegen! Oder wie müsstest du dir selber und dem Leben gut werden, um nach Nichts mehr zu verlangen, als nach dieser letzten ewigen Bestätigung und Besiegelung?“
(Die fröhliche Wissenschaft, Viertes Buch, Aphorismus 341 (KSA 3, S. 571)).

Zaterdag 12 januari 2008 – Jon Anderson: 'Tranen en licht...'

Vandaag ‘gevallen’ voor een tekst van Jon Anderson in het lied ‘Each and every day’. Daarin komt dit stukje tekst voor:

‘Tears won't ever leave you like the autumn leaves
Bearing fruit, that seasons everything
It's everything to me
That life will never end
Those tears will show the light,
Coming through the night’.

De laatste zin bleef bij me hangen. Tranen zijn een teken van licht dat doorbreekt. Dat doet me denken aan het verschijnsel dat je iets in jezelf moet loslaten om te kunnen huilen. Echt verdriet wil ruimte hebben, wil losbreken, uitbreken. Je breekt in tranen uit, zeggen we dan. En zo is het maar net. In de overgave breekt het leven zelf door, kom je zelf tevoorschijn. Daarom: ‘Those tears will show the light, coming through the night’.

Zo heb ik dat althans gevoeld. Tranen zijn een teken van licht. Huilen geneest in zekere zin. Maar er zijn ook tranen, die verloren dreigen te gaan. Tranen die niet bewaard worden. Tranen, die niemand droogt. Tranen die in eenzaamheid komen en gaan. Dat vind ik erg.

Vaak hou ik tranen tegen, hou ze in. Dwing ze binnen te blijven. En dan voel ik me heel ongelukkig. De tranen voel ik als de bovenkant van dat ‘wat er is’, van ‘dat wat eraan scheelt’. Als de tranen ‘door-komen’, dan komt ook de reden mee naar boven. En dan kan ik in en met de echte dingen bezig zijn. Of beter: dan zijn die dingen er gewoon. Als ik van binnen ‘loslaat’, dan komen de echte dingen naar boven, in de aandacht, in het leven, in het licht dus. Als iemand vraagt aan me: ‘Wat scheelt eraan?’ of ‘Wat is er?’, dan helpt dat zo ontzettend. Snap je? Wat er is, dat is wat je voelt, heb ik een beetje geleerd.

Anderson heeft er ook de stem voor om zulke teksten te zingen. Vroeger genoten we van de popgroep Yes, waarvan hij de leadzanger was. Rick Wakeman, waarachtig ook geen kleintje, speelde de toetsen van de groep. Altijd kwaliteit, die jongens. De lp, opgenomen in de kathedraal van Lausanne, geweldig!

DInsdag 8 december 2008 - Shakti Gawain: 'Je bent uniek en volmaakt...'

Angst voor zelfkennis

De meeste mensen kiezen er onbewust voor hun eigen gedachten en gevoelens in zekere mate te verdringen. Het kan beangstigend zijn naar binnen te kijken en jezelf echt te leren kennen. De angst bestaat dat je tot de ontdekking komt dat je een onvolmaakt mens bent, of dat zich in de diepte van je wezen een of ander duister geheim bevindt.

Eén ding kan ik je garanderen - er is niets mis met je. Je bent een prachtig, krachtig wezen dat misschien niet genoeg liefde en steun heeft ontvangen, opdat je kon leren echt van jezelf te houden. In mijn eigen groeiproces en bij duizenden mensen met wie ik heb gewerkt, heb ik altijd bemerkt dat het helend en bevrijdend is de waarheid onder ogen te zien. Het diepste geheim van alles is dat je uniek en volmaakt bent.

Ik ben bereid mezelf op alle niveaus te leren kennen.

Uit: Ontwaken - bewust leven van dag tot dag.
door Shakti Gawain

Maandag 7 januari 2008 - 'Getrouwe...'
















Gij die alle sterren houdt
in uw hand geborgen,
Here God, hoe duizendvoud
wekt Gij ons verlangen!
Ach, ons hart
is verward,
leer het op uw lichte
hoge rijk zich richten.

Christus, stille vaste ster,
o Gij licht der lichten,
waarnaar wij van her en der
onze schreden richten, -
geef ons moed;
't is ons goed
U te zien, Getrouwe,
uw hoog rijk te aanschouwen.

(Gezang 483, LvdK)

Zaterdag 5 januari 2008 - J.W. Schulte Nordholt: 'Dragen...'

Jan Willem Schulte Nordholt, Nederlands historicus en dichter (onder meer van het Liedboek van de Kerken), Zwolle 1920 - 1995 Wassenaar.







Kan ik de schuld van de wereld dragen?
Al onderteken ik alle protesten
al loop ik in alle optochten mee,
al lees ik met tranen in de ogen
dat de hakenkruisen weer ratelen
op de klaagmuur van Europa,
dat in onze gewitte wanden
de negers nog altijd niet worden gewenst,
ik weet het ook wel, bij God, bij God.

Maar wat moet ik doen, mij in bidden verteren,
mijn kleren verdelen onder de armen
op weg gaan naar onbekende landen
en me daar laten kruisigen aan een boom?
Ik weet het wel dat het mensenhart
bitterheid is en geen oorlog ooit,
geen oorlog van de mensen ooit voorbij.
Ik weet het, ik weet het, maar wat moet ik doen?

Ik heb een vrouw, daar wil ik mee leven,
kinderen heb ik, daar wil ik mee spelen,
het land ligt als een lente om mij heen.
Hoe kan ik de schuld van de wereld dragen?
Ik kan het niet eens mijn eigen schuld.

Dit gedicht van Jan Willem Schulte Nordholt heeft me ontroerd. Twee woorden waren er: ‘schuld’ en ‘dragen’. Het bleek vooral het woord ‘dragen’ te zijn, dat me raakte. ‘Kan ik mijzelf dragen?’. ‘Kan ik mijzelf verdragen?’. Dat laatste betekent: kan ik mijzelf helemáál dragen, ook als het moeilijk of zelfs héél moeilijk wordt? Het woord ‘dragen’ wijst naar een drager, iemand die draagt. En de drager is altijd degene die erónder staat of is. Het Griekse woord υποκειμενον komt van het werkwoord υποκειμαι en dat betekent letterlijk: onder, aan de voet van iets liggen, grondslag of fundament zijn, ‘onderwerp’ van een discussie (hier hoor je al iets letterlijks: onder-werp), gehoorzaam, ondergeschikt zijn. Het woord υποκειμενον werd in de Griekse, antieke filosofie gebruikt voor het Latijnse ‘subiectum’, het subject, voor ‘ik’ dus. ‘Ik’ zijn betekent: dragen, eronder zijn, het zijn – letterlijk – ‘op je nemen’. Het dragen. ‘Dragen’ is dus een heel veelzeggend woord. En zo voelt het leven dus ook echt: dragen, dragen en nog eens dragen. Niet aanvaarden, maar dragen. Vreugde en lijden zinvol dragen, dat is leven. Het gevoelig zijn verdragen, de gevoelens verdragen, jezelf (of de ander) soms lief vasthouden en verder dragen.
Uit het gedicht van Schulte Nordholt kreeg ik de vraag: ‘Kan ik mezelf dragen?’. En da’s niet iets om even snel ja of nee op te zeggen. Kijk eens even rustig naar jezelf, voel eens even wat er allemaal in je leven is. Het gewicht van het ‘is’ verneem je in het dragen. En nergens anders, denk ik nu. Welke verhalen draag je allemaal met je mee? Merk je op hoe ik het zeg: verhalen draag je met je mee. Dragen! Kun je dat (allemaal) dragen? En hoe is het om dat allemaal te dragen? Kun je het verdragen dat je dit allemaal draagt?
En ja, het woord ‘schuld’. Culpa (misslag), debitum. Mijn misslag verstoort het leven. Mijn ver-gis-sing brengt de loop der dingen op een heilloos spoor. Door wat ik doe of nalaat gaan soms in mijn of andermans leven de knoppen niet open. ‘Was wäre Glück, das sich nicht mäße an der unmeßbaren Trauer dessen was ist? Denn verstört ist der Weltlauf.’ Deze uitspraak is van Theodor W. Adorno in "Minima Moralia", Reflexionen aus dem beschädigten Leben. En daarmee is het belangrijkste wel gezegd.
Hoe kan ik dat dragen? Hoe kan ik leven ónder die last? Of ben ik nu te somber?
En dan is er nóg wat.
Wat ik kan dragen is mijn pakje, maar wie draagt mij?
God?
Wat draagt Hij dan wel niet allemaal?
Ik kan soms eindeloos kijken naar de afbeeldingen van het Kruis. En stil worden dan. Over 'dragen' gesproken...

Schulte Nordholt werd begin 1942 samen met zijn tweelingbroer Johan in Zwolle door de bezetters opgepakt wegens het verspreiden van de eerste nummers van Vrij Nederland. Het Deutsches Landesgericht veroordeelde hem tot een jaar gevangenisstraf, waarvan hij een deel uitzat in het Scheveningse Oranjehotel en de rest in diverse gevangenissen in het Roergebied. Op 5 december 1942 werd hij vrijgelaten en hij dook in het oosten onder. Tot de capitulatie deed hij slechts 'hier en daar wat illegaal werk' of hij luisterde op de radio naar Churchill en Roosevelt. Maar zijn verblijf in de cel kon hij nooit meer vergeten. Jaren later hoorde hij in zijn angstdromen nog steeds het geschreeuw van zijn bewakers. Om geestelijk overeind te blijven was hij in de Scheveningse gevangenis gedichten gaan schrijven; vijftien ervan verschenen in de bundel 'Het bloeiende steen' (1943) als deel 9 van de clandestiene 'Schildpadreeks' onder het pseudoniem W.S. Noordhout. Hij droeg de bundel op aan zijn broer Johan.

Als leraar geschiedenis in Wassenaar, krijgt hij in 1954 een werkbeurs en hij vertrekt voor drie jaar naar 1954 naar Nashville, Tennessee, om op Vanderbilt University colleges te volgen en onderzoek te doen. Van 1966 tot 1983 was hij hoogleraar Amerikaanse geschiedenis en cultuur aan de Rijksuniversiteit te Leiden.

Dinsdag 1 januari 2008 – Dogen: 'A quiet place...'

Op de foto zie je Kodo Sawaki (1880 – 1965). Wie is het meisje rechts? Nou? Wie zoekt er nou wie?

In 1243 gaf Dogen een instructie aan zijn gemeenschap over zazen. Zazen is samengesteld uit za = zitten en zen = meditatie. Zit-meditatie dus. De instructie is heel precies, alle omstandigheden worden aangewezen en benoemd. Alleen zegt de Dogen niet of je het lang of kort moet doen. Je mag dus kiezen of je het af en toe doet of de hele dag door. Je kunt natuurlijk ook niet de hele dag door zitten om te mediteren. Maar je kunt wel de hele dag mediteren, je bezinnen op 'zen', op dat wat goed is. Bij alles wat je doet kun je zazen doen. Of andersom: terwijl je zazen doet, kun je verder ook alles doen. Eerst zazen doen dus, al het andere kan daarbij. Reserveer 50% van je aandacht voor zazen – ook al loop je rond – en gebruik de rest voor je dagelijkse dingen.

Je kunt niet leven zonder zazen en je kunt geen zazen doen zonder een 'rustige plek'. Die twee dingen horen bij elkaar, brengen elkaar tevoorschijn: zazen en 'a quiet place'. Ze bepalen elkaar wederkerig. De plaats waar je zazen doet, waar je dus leeft, moet niet donker zijn, beschut tegen lastige dingen, niet te warm en niet te koud. Je moet ook kleren aan hebben die lekker makkelijk zitten. Het gaat erom dat je in zazen het besef realiseert dat er geen dingen zijn om na te streven. Zorg alleen dat je leeft in een rustige plaats. Als je je maar bezighoudt met zazen, zegt Dogen, ‘alsof je jezelf redt uit een brandend vuur’. En daar gaat het om.

Als je zazen doet, ontstaat er een rustige plek. En als je echt rustig wordt, dan kom je in zazen terecht. Niks geen 'hoge' gedachten, of 'spiritualiteit', maar alleen maar 'zijn'. Maar dan ook echt! met lijf en leden.

De aanwijzing van Eihei Dogen gaat linea recta terug op een overgeleverde uitspraak van de Boeddha. ‘Het derde ontwaken is genieten van sereniteit. Dat betekent: weg zijn van de massa en alleen zijn in een stille plaats. Dit wordt genoemd ‘genieten van de sereniteit in afzondering’. De Boeddha zei: ‘Monniken, als je wilt voelen wat de vreugde is van het serene niet-doen, dan doe je er goed aan om weg te blijven van de massa en alleen te zijn in een stille plaats. Door je relaties en de anderen achter te laten en door te leven in een stille plaats kun je de voorwaarden voor je lijden wegdoen.’

Nu met een ruk naar de 20e eeuw: lees deze teksten van Kodo Sawaki. En lees vooral hoofdstuk 14: De weg zoekt jou...

Geen gevoel? Eén en al hartstocht om je vast te houden!