Zondag 30 september 2007 – Judith Herzberg: 'Bijna nooit...'



















‘Bijna nooit
zie je een vogel in de lucht
zich bedenken, zwenken, terug.’

Regels van de dichteres Judith Herzberg (1934).

Een vogel vliegt niet zomaar. Je hoort van moedervogels die hun kinderen uit het nest duwen om ze te leren overleven, dat wil in hun geval zeggen: te vliegen. En als ze dan met veel paniek eindelijk de slag te pakken krijgen, dan gaan ze hun weg.

Leven komt langzaam in zicht. Alléén red ik het niet, heb ik gemerkt. Kan niet zonder jouw trouw, die een beetje meehelpt aan mijn redding. Jij wijst naar mijn blinde vlekken, die juist blind zijn, omdat ik op die punten bang ben en niet weet hoe te handelen. Je wijst niet af, maar je troost zacht, door er te zijn en te blijven.

Zodat het dan toch weer licht wordt. Dankbaar blijf ik achter, open voor morgen.

Het diepe is geworden tot stilte. In de diepte heerst de stilte. Mijn stilte past bij jouw stilte en bij de stilte die God is. Maar uit de diepte komt het leven, het bruisende, het onnadenkend genieten. Daar gaat het nu heen.

Ik wil met je zijn als de vogel uit de regels van Herzberg: ‘zonder bedenken, zwenken, terug...’.

Zaterdag 29 september 2007 - Dorothee Sölle: 'Je hebt vleugels...'

'Täglich, so lese ich bei den Mystikern, Gott um die Gabe der Tränen bitten, täglich Salz und Scham, täglich frei werden. Täglich Gott.'

Weet je, ik lees te weinig Dorothee Sölle (1929 – 2003). Wat Richard Rorty is voor het lezen van filosofie, dat is Sölle voor de theologie: de meest frisse wind die je maar kunt denken. Helemaal niet vrijzinnig, maar juist héél zinnig. Weg met die vooroordelen! Dorothee Sölle (ik zie in gedachten de kromme Kierkegaard haar een rode roos en een handkus geven...) ontroert me, telkens als ik langs haar kom. Echt, ’t is maar goed dat je me dan niet ziet. Er is dan ook vaak woede, want woede is worstelen om Geestkracht, zei Dorothee altijd.

Tussendoor een belijdenis van haar:

Ik geloof in de gekruisigde, die leeft:
In de mislukte, die niet mislukt is:
In de weerloze, die door God niet in de steek wordt gelaten,
In de liefhebbende, wiens zaak God tot de zijne heeft gemaakt.
God heeft de weerloze niet bewapend,
Hij heeft hem niet te gronde doen gaan,
Maar Hij heeft hem juist als die weerloze bevestigd,

Aangenomen en liefgehad – dus opgewekt.
In Hem geloven is niets anders
Dan ingaan op Hem
Dan Zijn weg te gaan.

Hieronder staat een gedicht van haar, dat me altijd geboeid heeft. In het gedicht meldt ze dat een student ineens opstaat en huilend wegloopt uit de collegezaal. Waarom loopt die student huilend weg? heb ik me natuurlijk al jaren afgevraagd. Wat heeft ze gezegd dat hem zo getroffen heeft? Eén ding weet ik zeker: het ging over de opstanding. (Ik herken ook hier weer de ontroering, die ik zelf ook heb met haar. Ze kan de thema’s van het evangelie zó concreet maken, dat je gewoon getroffen wordt). IN het gedicht zei ze het al: ‘Maar Hij heeft hem juist als die weerloze bevestigd, aangenomen en liefgehad – dus opgewekt.’

In de opstanding in de klassieke zin kan ze niet geloven. Dat doet ze dus niet. Maar wel geeft ze een betekenis aan het bijbelse begrip ‘opstanding’. En dat doet ze dus kennelijk ook in dat college en dat raakt die student (te) hard. Het mooie aan Sölle vind ik altijd dat ze zo enorm straight is. Haar dochters vonden dat ze op een dag te hard van stapel liep, waarop ma natuurlijk trots vaststelde dat de oudere garde progressiever bleek dan de jongere. Dat was ze altijd: progressief, strevend naar vooruit.

IKON-pastor Judith van der Werf schrijft:
Dorothee Sölle ging onvermoeibaar door. Ze maakte steeds opnieuw die verbinding van mystiek en verzet, van roepen, schreeuwen en vervolgens dáár zijn waar mensen lijden, zich weren en proberen op te staan tegen doodse en dodelijke situaties in. Ze was geen wetenschapper met het hoofd in de wolken. Ze bleef dichtbij het leven in al zijn weerbarstigheid, dichtbij wat mensen - ook zij zelf - ervaren aan pijn, teleurstelling en vreugde. Ze schreef bijvoorbeeld heel open over wat haar scheiding (aan het begin van de jaren zestig) haar deed. Maar tegelijk was haar spreken zo vol gloed, zo vol hoop dat ze leek op Mozes. Mozes zou het beloofde land niet binnengaan, hij moest het doen met het visioen, en toch glansde zijn gezicht toen hij van de berg kwam waarop hij met God sprak. Dat precies had Dorothee Sölle ook.

Teruglezend in haar boeken, haar gebeden en gedichten, valt me op hoezeer ze het spoor dat ze ingezet had met haar eerste boek ‘Plaatsbekleding’ is blijven volgen. Wat daarna kwam is eigenlijk steeds uitwerking of toespitsing van wat ze eerder aan de orde stelde.

Bärbel Wartenberg-Potter (bisschop in de Evang. Luth. Kirche in Duitsland), die de meditatie hield bij haar begrafenis in 2003, zei dat het feitelijk twee levensthema’s waren die haar dreven. Het ene levensthema was het visioen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde uit de Openbaring van Johannes (Openbaring 21). ‘We hebben een nieuwe hemel en een nieuwe aarde nodig’, zei Dorothee Sölle, ‘een andere wijze van leven, van handelen, van delen, van liefhebben.’

Het andere levensthema van Dorothee Sölle was het vinden van een nieuwe taal voor het spreken over en met God. In haar eerste boek ‘Plaatsbekleding’ had ze afstand genomen van het beeld van een almachtige God. Er is een groot verlangen in haar naar een levende Godservaring, naar liefde die er zomaar is, ‘zonder waarom en waartoe’.

Het is een vraag die ze vaak stelt: in de kerk wordt het evangelie samengevat met het woord ‘liefde’. ‘God houdt van je. Hij beschermt je, God maakt je nieuw’ wordt er gezegd. Alsof het in de liefde om eenrichtingsverkeer gaat. Want wanneer hoor je nou dat mensen naar God verlangen, God willen beschermen, of God nieuw maken? Of zoiets zeggen als: U hoeft geen angst te hebben, wij willen met U verder, we geven het niet op!’

‘We zijn het waard…’
Het is die wederkerigheid die ze zoekt in het gebed, in de mystiek en in poëzie. Bidden is voor haar geen privé-aangelegenheid maar een gemeenschappelijke daad van verzet. Als mensen samen bidden, zegt ze, - op de Filippijnen, in Irak, hier in eigen land - , als ze hun verdriet en hun blijdschap delen met elkaar en God tot bondgenoot maken, dan lichten hun verlangens en angsten er in op. Zij zeggen ermee: ‘Ons leven en onze ervaringen zijn niet willekeurig, we zijn geen wegwerpproducten. We zijn het waard om herinnerd en overdacht, beklaagd en benoemd te worden’.

In het gesprek met mystici wordt haar duidelijk dat je de grote verlangens naar recht, heelheid, een menswaardiger bestaan, niet zomaar in je hebt. Daar is meer voor nodig dan inzicht, ervaring of analyse. Je moet ze leren en ze leren uitspreken en delen. ‘Telkens als we ons aan een andere taal wagen dan de taal van het hebben, dan raken we aan een bron van kracht’, zegt ze.
Tot zover de IKON-pastor.

Ik ga nu een paar teksten geven waarin het woord ‘opstanding’ voorkomt. Ik wil dus weten waarom die student overmand werd door de notie ‘opstanding’.

Hier komt de tekst van het gedicht:
Weitere Gründe Gott zu loben

Heute
hat meine jüngere schwester
öffentlich laut und traurig gesungen
und ich hatte noch nicht gesehen
dass sie flügel hat

Heute
ging ich ein spielzeug kaufen
und ich hasse vergleichen suchen und fragen
und ich hatte noch nicht erlebt
wie schön es ist
einen teddybär zu befreien

Heute
lief ein student weinend aus der klasse
als wir über die auferstehung sprachen
und ich wusste noch nicht
wie allein einer sein kann
mit dir

Ooit heeft ze gezegd: "Auferstehung ist lebendig für die, die aufstehen, also: aus dem Schlaf der Sicherheit oder aus dem Schlaf der Privatinteressen..."

Nog een citaat over opstanding:
Der biblische Imperativ »Wählt das Leben« ist für sie nicht nur der Titel eines ihrer Bücher, sondern die Herausforderung, die hinter jeder theologischen und zugleich politischen Äußerung steht. Damit meinte Dorothee Sölle das große Ja, mit dem Glaubende allen verneinenden und tödlichen Kräften in der Gesellschaft und in der eigenen Seele entgegenzutreten vermögen. Es bedeutet, neu zu erfahren, dass der Weg Jesu für unser Leben »nicht endete, als er zu Tode gefoltert wurde; alles fing erst richtig an. Das nennen wir Auferstehung.« Die Beschreibung dieser Erfahrung ist für Dorothee Sölle Kernpunkt der christlichen Tradition: Glauben, Sünde, Kreuz, Christus, Auferstehung – beschreibt sie mit biblischen Texten verwurzelt immer im konkreten gesellschaftlich-politischen Kontext unserer heutigen Situation, deren »objektiver Zynismus« den Widerstand aus der Kraft des Glaubens herausfordere. Deshalb schreibt sie darüber, »wie den Menschen Flügel wachsen – zur Umkehr aus dem Gewaltsystem«.

Uit haar boek ‘Jesus von Nazareth’ (met wéér een zin over opstanding);
Aber Gott ist nicht Mensch geworden, um, bildlich gesprochen, in seinem Himmel oder seinem Museum zu bleiben, und die Veränderungen des Glaubens gehören in die Geschichte der Inkarnation Gottes hinein. Inkarnation (Menschwerdung) bedeutet gerade, dass der Glaube eine Geschichte hat, eine unabgeschlossene, unsere Möglichkeiten freisetzende Geschichte mit einem offenen Horizont. Auch der Horizont einer möglichen christlichen Ethik ist offen. Wie wird sie künftig aussehen? Welche Haltungen werden ihr vorbildlich sein?
Wir gebrauchen hier das Wort Christus, weil es für ein solches Lernen, das nicht historisch, sondern praktisch interessiert ist, nicht genügen kann, auf den historischen Jesus zu blicken. Gerade wer aus seinem Leben und aus seinen Worten gelernt hat, dem wird es nicht genügen, dabei zu verharren und die weitergehende Geschichte Jesu zu ignorieren.
Seit 2000 Jahren steht dieser Jesus von Nazaret auf! Er verwandelt das Bewusstsein der Menschen, die ihm sein Versprechen glauben. Seit ihm und in ihm ist die Hoffnung auf der Welt gewachsen, und es gibt mehr Grund, Mut zu haben. In seinem Namen ist das Gesicht der Erde verändert worden. Sprechen wir von Christus, so nehmen wir das, was Franziskus oder Martin Luther King von Jesus gelernt haben, in unsere Beziehung mit auf; wir übernehmen die Schätze, die Menschen in der Begegnung mit Jesus gesammelt haben. Es ist der verstandene, der konkret entfaltete, der vorangehende, weiterwirkende Christus, von dem wir lernen können.
Dieser Weg Christi bis zu uns hin ist nicht umsonst gewesen. Aber um ihn als den Weg Christi zu erkennen, müssen wir uns auf den Mann aus Nazaret zurückbesinnen, weil uns in der Geschichte ja ebenso der missverstandene, der zurechtgestutzte, der den eigenen Interessen dienstbar gemachte Christus begegnet, der sich so leicht manipulieren lässt.
Schon wer ihn einfach mit den Worten der Väter weitersagt, manipuliert ihn, weil er mit den Worten der Väter zugleich die Welt der Väter zu bewahren versucht und damit die gegenwärtige Welt von diesem Christus fernhält, ob er will oder nicht. Auferstanden ist immer nur der Christus, der Gegenwart wird und der uns in unserer jetzigen Wirklichkeit die Wahrheit über unser Leben sagt. Tot bleibt der, von dem wir nichts lernen, der uns nicht verändert und der unser Gewissen nicht empfindlicher macht.

Ik denk dat ze die laatste zinnen in dat college heeft gezegd: ‘Auferstanden ist immer nur der Christus, der Gegenwart wird und der uns in unserer jetzigen Wirklichkeit die Wahrheit über unser Leben sagt. Tot bleibt der, von dem wir nichts lernen, der uns nicht verändert und der unser Gewissen nicht empfindlicher macht.’

Nog een citaat:
Was heißt dann aber für Dorothee Sölle Auferstehung?
Sie geschieht ihrer Meinung nach dort, wo wir die Sinnlosigkeit des Leidens, das entscheidend soziales Leiden ist, begreifen und uns für Veränderungen einsetzen. Dieser Einsatz führt wiederum ins Leiden, weil der Weg Christi in unserer Welt zwangsläufig ins Leid führt. Aber dieses freiwillig auf sich genommene Leiden ist sinnvoll. Wahrhaft
sinnloses Leiden bekommt durch diese "Geschichte der Auferstehung" einen Sinn für uns. Wir sind gefordert, dieses Leiden ernst zu nehmen und uns auf den Weg Christi zu begeben.

Ontredderd en met de ziel onder haar arm, na de scheiding van haar man, loopt de Duitse theologe Dorothee Sölle een Belgische kathedraal binnen. Ze gaat er zitten en dan schieten haar de woorden te binnen, die van Godswege aan de apostel Paulus gezegd werden: ‘Mijn genade is u genoeg’. Als nooit tevoren dringen deze woorden diep in haar ziel binnen, alsof ze op dat moment haar door God zelf worden ingefluisterd. Later zegt ze erover, dat dit een moment van grote ontroering is geweest en haar leven heeft veranderd en geïnspireerd, om moedig en vertrouwvol haar levensweg te vervolgen. (Ik ken precies diezelfde ervaring...)

Een geloofsbelijdenis van D. Sölle

Auferstehung heute

Ich glaube an Jesus Christus
der aufersteht in unser Leben
daß wir frei werden
von Vorurteilen und Anmaßung
von Angst und Haß
und seine Revolution weitertreiben
auf sein Reich hin.
Ich glaube an den Geist
der mit Jesus in die Welt gekommen ist
an die Gemeinschaft aller Völker
und unsere Verantwortung für das
was aus unserer Erde wird
ein Tal voller Jammer, Hunger und Gewalt
oder die Stadt Gottes...


Nog een geloofsbelijdenis

Ik zal niet geloven in het recht van de sterkste,
in de taal van het eigenbelang,
in de macht der machtigen.

Maar ik wil geloven in het recht van de zwakste,
in de open hand,
in de macht van de overtuiging.

Ik zal niet geloven in de scheiding tussen rijk en arm,
hoog en laag,
in voorrechten,
in de gevestigde orde,

maar ik wil geloven dat alle mensen mensen zijn,
dat de orde van de macht
en het onrecht,
wanorde is.

Ik zal niet geloven in het mechanisme van productie en consumptie,
in de mens als kostenfactor,
in de mens als wegwerpartikel.

Maar ik wil geloven in de arbeid als dienst,
in het werken aan de leefbaarheid van deze aarde,
in de menselijke solidariteit en verbondenheid.

Ik zal niet geloven dat ik de verdrukking elders kan
bestrijden
als ik het onrecht hier laat bestaan.

Maar ik wil geloven dat recht één is,
hier en daar,
dat ik niet vrij ben zolang nog een mens slaaf is.

Ik zal niet geloven dat alle moeite tevergeefs is.
Ik zal niet geloven dat de droom van de mensheid
een droom zal blijven.

Maar ik durf geloven - altijd en ondanks alles -

in de nieuwe mens,
in de andere weg.

Ik durf geloven in God's eigen droom:
een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Credo geschreven door Dorothee Sölle

Glaubensbekenntnis

ich glaube an gott
der die welt nicht fertig geschaffen hat
wie ein ding das immer so bleiben muß
der nicht nach ewigen gesetzen regiert
die unabänderlich gelten
nicht nach natürlichen ordnungen
von armen und reichen
sachverständigen und uniformierten
ich glaube an gott
der den widerspruch des lebendigen will
und die veränderung aller zustände
durch unsere arbeit
durch unsere politik

ich glaube an jesus christus,
der recht hatte als er
"ein einzelner der nichts machen kann"
genau wie wir
an der veränderung aller zustände arbeitete
und darüber zugrunde ging
an ihm messend erkenne ich
wie unsere intelligenz verkrüppelt
unsere phantasie erstickt
unsere anstrengung vertan ist
weil wir nicht leben wie er lebte
jeden tag habe ich angst
daß er umsonst gestorben ist
weil er in unseren kirchen verscharrt ist
weil wir seine revolution verraten haben
in gehorsam und angst
vor den behörden
ich glaube an jesus christus
der aufersteht in unser leben
daß wir frei werden
von vorurteilen und anmaßung
von angst und haß
und seine revolution weitertreiben
auf sein reich hin

ich glaube an den heiligen geist
der mit jesus christus in die welt gekommen ist
an die gemeinschaft aller völker
und unserer verantwortung für das
was aus unserer erde wird -
ein tal voll jammer hunger und gewalt
oder die stadt gottes
ich glaube an den gerechten frieden
der herstellbar ist,
an die möglichkeit eines sinnvolleren lebens
für alle menschen
an die zukunft dieser welt gottes

Dorothee Sölle

Vrijdag 28 september 2007 - 'Voor dit lijden is geen troost...'

(Op de foto: de pianist Radu Lupu (1945))

Het is toch volkomen logisch? Het leven vraagt om uiterste overgave. Je kunt je niet inhouden om te leven, je kunt het leven niet stilzetten. Het leven gaat verder en het beste is om mee te gaan. Verzet je niet tegen het leven. Ga open en bloei.

De muziek bij deze tekst is van Brahms, nr. 1 uit Opus 117, gespeeld door Radu Lupu. Daar ga ik niets over zeggen nu. Alleen dan dit: Brahms noemde dit werk ‘das Wiegelied meiner Schmerzen’.

Donderdag 27 september 2007 - Slauerhoff: 'Alleen in mijn gedichten kan ik wonen...'














Voor de verre prinses

Wij komen nooit meer saam:
De wereld drong zich tussenbeide.
Soms staan wij beiden 's nachts aan 't raam,
maar and're sterren zien we in and're tijden.

Uw land is zo ver van mijn land verwijderd:
van licht tot verste duisternis - dat ik
op vleuglen van verlangen rustloos reizend,
U zou begroeten met mijn stervenssnik.

Maar als het waar is dat door grote dromen
het zwaarst verlangen over wordt gebracht
tot op de verste ster: dan zal ik komen,
dan zal ik komen, ied'ren nacht.

Jan Slauerhoff (1898 - 1936)

Woensdag 26 september 2007 - Franz Rosenzweig: 'euer Herz „ganz“ mit dem Ewigen'

'Aber das Volk darf nicht unter dem bergenden Schatten des Sinai, mit dem es Gott umhüllte, daß es mit ihm allein sei, verweilen. Es muß aus der verborgenen Zweieinsamkeit mit seinem Gott hinaus in die Welt; es muß die Wüstenwanderung antreten, deren Ende das lebende Geschlecht, das unterm Sinai gestanden, nicht mehr erleben wird; erst ein nachgeborenes wird nach vollbrachter Wanderung durch die Wüste die Ruhe im göttlichen Heiligtum der Heimat finden.

Das Hüttenfest ist das Fest der Wandrung zugleich und der Ruhe; zum Gedenken an die einstige lange Wanderung, die dort endlich zur Ruhe führte, vereinen sich da die Hausgenossen zum heiteren Mahl nicht in den gewohnten Räumen des Hauses, sondern unter leichtem, schnellgebautem Dache, das den Himmel durchscheinen läßt.

Da mag sich das Volk erinnern, daß auch das Haus des jeweils heutigen Tags, mag es noch so sehr zur Ruhe und zum sichern Wohnen verlocken, doch nur ein Zelt ist, das vorübergehende Rast erlaubt auf der langen Wanderung durch die Wüste der Jahrhunderte; denn erst am Ende dieser Wanderung winkt die Ruhe, von der der Erbauer des ersten Tempels einst, wie eben an diesem Fest verlesen wird, sagte: Gepriesen sei, der seinem Volke Ruhe gab.'

(Uit: 'Stern der Erlösung', p. 355, gedeelte over het Loofhuttenfeest)

Dinsdag 25 september 2007 - Psyche en Eros

Een verhaal uit de Griekse mythologie. Een mythe vertelt een boodschap die je niet in objectieve taal kunt vatten. Een mythe moet je zien als een lied, het gaat om wat je hóórt, niet om wat je begrijpt. Een mythe zingt alleen maar, net zoals je zelf kunt zingen soms. En soms ook niet. Het tegendeel van zingen is de hartverscheurende kreet. Want er valt niets te begrijpen als het gaat over leven en liefde, want dat is tenslotte het paar 'Psyche en Eros'.

Het beeld dat je ziet verbeeldt Eros die Psyche wekt. Eigenlijk een heel ontroerend tafereel, een indringende waarheid. Psyche is helemaal in de ban geraakt van Aphrodite, de zogenaamde liefde, 'the easy way'. Psyche lééft niet echt meer. Maar Eros wil méér dan Aphrodite. Hij wil - zeg maar - een echte soulmate, iemand die echt leeft, 'the hard way'. Hij wil dus vérder dan Aphrodite, hij wil de macht van Aphrodite onttronen. In elk geval de macht van Aphrodite over Psyche breken. Aphrodite bindt, Eros - het verlangen naar het ultieme Goede (Plato) - maakt vrij. Met andere woorden: de mythe zegt dat er soorten liefde zijn, 'lagere' en 'hogere'. De 'lagere' put uit, de 'hogere' vereeuwigt. Tussen haakjes: Weet iemand de beeldhouwer van dit kunstwerk?

Het verhaal:
Eros had ervoor gezorgd dat Aphrodite verliefd werd op Adonis. Samen met hem kreeg ze drie kinderen. Eén van deze kinderen was Psyche (de ziel, 'het leven'). Het meisje was beeldschoon, waardoor niemand meer haar hand durfde te vragen. Zo kwam het dat Psyche geen man had. Aphrodite beval het orakel te zeggen dat Psyche alleen naar de hoge bergen moest gaan, en dat ze daar een man zou ontmoeten. Haar ouders waren zeer verdrietig, maar volgden haar raad op. Toen Psyche alleen werd achtergelaten in de bergen, kwam Eros om ervoor te zorgen dat er een man kwam. Maar in plaats van iemand anders te raken, raakte hij zichzelf met zijn pijlen en werd hij op slag verliefd op haar. Elke avond kwam hij naar haar toe en verleidde hij haar. Psyche wist dat ze met een god te maken had, maar Eros wilde niet zeggen wie hij was.

Na flink wat nachtjes wilde Psyche toch wel weer eens terug naar huis. Uiteindelijk kon ze Eros overhalen. Thuis aangekomen vertelde ze haar zussen wat er was gebeurd. Zij haalden haar over om een olielampje bij haar bed te zetten, zodat ze zou kunnen zien wie het was. Zo kwam het dat op een nacht Eros gloeiend hete olie over zijn schouder kreeg. Na hun avontuurtje was hij in slaap gevallen en Psyche deed de lamp aan, maar ze schrok zo erg door Eros' schoonheid dat ze olie knoeide. Eros werd met een gil wakker en vluchtte weg. Psyche zocht hem overal, maar kon hem niet vinden. Uiteindelijk vroeg ze om hulp bij Aphrodite, die haar drie opdrachten liet uitvoeren. De dieren hielpen haar, want een gewone sterveling zou deze opdracht anders nooit uitgevoerd kunnen hebben.

Eros had Psyche ondertussen al lang vergeven. Hij ging bij Zeus smeken om Aphrodite gunstig te stemmen tegenover Psyche. Zeus had medelijden en gaf Psyche de godennectar, zodat ze onsterflijk zou worden. Voor Aphrodite was het zinloos geworden om Psyche nog te kwellen met onmogelijke opdrachten. Psyche werd daarna in de godenwereld opgenomen.

Maandag 24 september 2007 - Ernest Hemingway: 'Undefeated'

Een stukje uit het begin van ‘The old man and the sea’ van Ernest Hemingway (1899 - 1961) heeft me vandaag geraakt en veel voor me betekend.

Hier komt het zinnetje: ‘He was an old man who fished alone in a skiff in the Gulf Stream and he had gone eighty-four days now without taking a fish. Everything about him was old except his eyes and they were the same color as the sea and were cheerful and undefeated.’

Hemingway begint zijn schildering van het avontuur met een tekening van de oude man, de oude visser. In de ogen van zijn collega’s stelt het mannetje niets voor. Meewarig kijken ze naar de mislukte visser: in tachtig dagen vangt hij niks. Hij is dus niks. Maar al het water van de zee wast niet af dat zijn ogen van hetzelfde wezen zijn als de zee en dat ze onverslagen zijn, ‘undefeated’.

Vanmiddag heb ik er met Anneke over gepraat en verteld dat het me zo geraakt had. En toen vroeg Anneke aan me: ‘En wat is er van jou na alle erge dingen die er gebeurd zijn nog ‘undefeated’?’. Ineens legde zij de verbinding tussen het fragment en mij, tussen de onverslagen man die ik ervoer als een projectie van mezelf. Plotseling en onverwacht kwam de onderste steen bij me naar boven en nog veel méér! Even had ik geen bodem meer dan alleen maar emotie. Heb toen echt gehuild van ontroering. Later heb ik die ontroering ook met Laura besproken en die begreep het. Geert Jan vertelde vrijdag, dat het leven soms voelt als een brandende kool van binnen. En zo is het: het vuur gaat niet uit. Soms een raadsel dat het zo blijft smeulen, het gáát maar niet uit. Tot overmaat vroeg Laura aan me: ‘Wat zegt je hart? Volg je wel de stem van je hart?’. En mijn wedervraag: ‘Wil je nooit ophouden met me dat te vragen?’.

Het hart van de oude man was ‘undefeated’. En dat vind ik zo’n onbegrijpelijk wonder, zo’n onpeilbare genade. En zó aangrijpend ook, ik kan er onbegrijpelijk blij en stil van worden, dat het binnenste intact is, niet aangeraakt dus, niet ge-raakt dus, ‘undefeated’, ongeslagen.
De omstandigheden van de oude man geven alle aanleiding om te zeggen dat hij ‘verslagen’ is. Wat stelt zo’n haveloze visser die niks vangt nou helemaal voor? Zo wordt er gepraat, zo wordt er gekeken naar je. Maar pas op, dat je er niet in meegaat. Wat je echt voorstelt ligt niet in de ogen van de anderen (Sartre zegt van wel), maar het echte is de taal van je hart. Wat zegt je hart?

De kleine jongen, die altijd mee ging vissen met de oude man, mocht van zijn vader niet meer omgaan met zo'n loser. De jongen zegt: "But remember how you went eighty-seven days without fish and then we caught big ones every day for three weeks."
"I remember," the old man said. "I know you did not leave me because you doubted."
"It was papa made me leave. I am a boy and I must obey him."
"I know," the old man said. "It is quite normal."
"He hasn't much faith."
"No," the old man said. "But we have. Haven't we?"
Daar heb je de taal van het hart: ‘We have faith’. Het vuur van binnen.

Ergens spreekt de grote Russische schrijver Dostojevsky van die kern in de mens, dat onverwoestbare, en dat noemt hij - geloof ik - het heilige in de mens, datgene wat eigenlijk van een andere orde is dan het gewone. Het heilige in de mens, dat onaantastbaar is, en wat de grootste misdaad is als je dat schendt. Als je het vuur van binnen dooft.

Dat zei ik ook nog tegen Anneke vanmiddag: wat er eigenlijk ‘undefeated’ is, is de warmte van mijn hart, de teerheid (toe maar...). De warmte is niet weg, het lééft nog. Ik kan nog warmte géven, dat is het enige. Soms is er niets meer mogelijk dan alleen die warmte maar te geven. Er is er maar één die mij echt die warmte kan géven, zonder dat ik erom vraag. En daarom wil ik ook geven, nog voor je erom vraagt. Staat dat ook niet ergens in de Bergrede: je hemelse vader weet wat je nodig hebt, nog eer je hem bidt? Zo diep heeft hij lief: je hoeft er niet eens om te vragen, sterker: als je erom vráágt, krijg je het antwoord dat je wilt, namelijk liefde. Maar hoe bestaat het godswonder dat iemand je liefheeft zónder welke vraag dan ook, onvoorwaardelijk en spontaan en voortdurend? Dat is toch in strijd met elke ervaring?!

Nou, als je het weergaloos mooie stukje van het begin van de roman wilt lezen, hieronder volgt het. Daaronder vind je nog twee essays over het boek en een samenvatting van het verhaal. Hemingway kreeg in 1954 de Nobelprijs voor de literatuur.

Het fragment:
He was an old man who fished alone in a skiff in the Gulf Stream and he had gone eighty-four days now without taking a fish. In the first forty days a boy had been with him. But after forty days without a fish the boy's parents had told him that the old man was now definitely and finally salao, which is the worst form of unlucky, and the boy had gone at their orders in another boat which caught three good fish the first week. It made the boy sad to see the old man come in each day with his skiff empty and he always went down to help him carry either the coiled lines or the gaff and harpoon and the sail that was furled around the mast. The sail was patched with flour sacks and, furled, it looked like the flag of permanent defeat.
The old man was thin and gaunt with deep wrinkles in the back of his neck. The brown blotches of the benevolent skin cancer the sun brings from its reflection on the tropic sea were on his cheeks. The blotches ran well down the sides of his face and his hands had the deep-creased scars from handling heavy fish on the cords. But none of these scars were fresh. They were as old as erosions in a fishless desert.
Everything about him was old except his eyes and they were the same color as the sea and were cheerful and undefeated.
"Santiago," the boy said to him as they climbed the bank from where the skiff was hauled up. "I could go with you again. We've made some money."
The old man had taught the boy to fish and the boy loved him.
"No," the old man said. "You're with a lucky boat. Stay with them."
"But remember how you went eighty-seven days without fish and then we caught big ones every day for three weeks."
"I remember," the old man said. "I know you did not leave me because you doubted."
"It was papa made me leave. I am a boy and I must obey him."
"I know," the old man said. "It is quite normal."
"He hasn't much faith."
"No," the old man said. "But we have. Haven't we?"
"Yes," the boy said. "Can I offer you a beer on the Terrace and then we'll take the stuff home."
"Why not?" the old man said. "Between fishermen."
They sat on the Terrace and many of the fishermen made fun of the old man and he was not angry. Others, of the older fishermen, looked at him and were sad. But they did not show it and they spoke politely about the current and the depths they had drifted their lines at and the steady good weather and of what they had seen. The successful fishermen of that day were already in and had butchered their marlin out and carried them laid full length across two planks, with two men staggering at the end of each plank, to the fish house where they waited for the ice truck to carry them to the market in Havana. Those who had caught sharks had taken them to the shark factory on the other side of the cove where they were hoisted on a block and tackle, their livers removed, their fins cut off and their hides skinned out and their flesh cut into strips for salting.
When the wind was in the east a smell came across the harbour from the shark factory; but today there was only the faint edge of the odour because the wind had backed into the north and then dropped off and it was pleasant and sunny on the Terrace.
"Santiago," the boy said.
"Yes," the old man said. He was holding his glass and thinking of many years ago.
"Can I go out to get sardines for you for tomorrow?"
"No. Go and play baseball. I can still row and Rogelio will throw the net."
"I would like to go. If I cannot fish with you, I would like to serve in some way."
"You bought me a beer," the old man said. "You are already a man."
"How old was I when you first took me in a boat?"
"Five and you nearly were killed when I brought the fish in too green and he nearly tore the boat to pieces. Can you remember?"
"I can remember the tail slapping and banging and the thwart breaking and the noise of the clubbing. I can remember you throwing me into the bow where the wet coiled lines were and feeling the whole boat shiver and the noise of you clubbing him like chopping a tree down and the sweet blood smell all over me."
"Can you really remember that or did I just tell it to you?"
"I remember everything from when we first went together."
The old man looked at him with his sun-burned, confident loving eyes.
"If you were my boy I'd take you out and gamble," he said. "But you are your father's and your mother's and you are in a lucky boat."
"May I get the sardines? I know where I can get four baits too."
"I have mine left from today. I put them in salt in the box."
"Let me get four fresh ones."
"One," the old man said. His hope and his confidence had never gone. But now they were freshening as when the breeze rises.
"Two," the boy said.
"Two," the old man agreed. "You didn't steal them?"
"I would," the boy said. "But I bought these."
"Thank you," the old man said. He was too simple to wonder when he had attained humility. But he knew he had attained it and he knew it was not disgraceful and it carried no loss of true pride.
"Tomorrow is going to be a good day with this current," he said.
"Where are you going?" the boy asked.
"Far out to come in when the wind shifts. I want to be out before it is light."
"I'll try to get him to work far out," the boy said. "Then if you hook something truly big we can come to your aid."
"He does not like to work too far out."
"No," the boy said. "But I will see something that he cannot see such as a bird working and get him to come out after dolphin."
"Are his eyes that bad?"
"He is almost blind."
"It is strange," the old man said. "He never went turtle-ing. That is what kills the eyes."
"But you went turtle-ing for years off the Mosquito Coast and your eyes are good."
"I am a strange old man."
"But are you strong enough now for a truly big fish?"
"I think so. And there are many tricks."

Samenvatting van het verhaal:
De oude visser Santiago heeft 84 dagen lang geen vis gevangen. Dat is de reden waarom de leerjongen Manolin van zijn ouders niet langer met hem mee mag en zijn geluk moet beproeven bij andere vissers. Manolin is echter gehecht aan de oude man en bezoekt hem elke avond in zijn hutje, helpt hem met het binnenhalen van het materiaal, zorgt voor zijn eten en praat met hem over hun gezamenlijke passie: honkbal, en met name de Amerikaanse sportheld Joe DiMaggio. Santiago vertelt Manolin dat hij de volgende dag ver de Golf zal opvaren, omdat hij ervan overtuigd is dat hij deze keer een goede vangst zal hebben.
Zo vertrekt hij op de 85e dag, zet zijn lijnen uit, en inderdaad heeft hij midden op die dag een grote vis aan de haak. Het blijkt een grote marlijn, die hij niet binnen kan halen. Het dier is zelfs zo groot en sterk dat het zijn bootje op sleeptouw neemt. Santiago geeft de strijd niet op en houdt twee dagen en nachten vol, tot hij gewond en uitgeput is. Hij heeft echter groot respect voor zijn 'tegenstander', die hij beschouwt als een 'broeder'.
Op de derde dag begint de vis uit vermoeidheid om de boot heen te zwemmen en met zijn laatste krachten weet Santiago het dier tijdens een van diens radeloze sprongen aan zijn harpoen te krijgen. Hij bindt de enorme vis vast aan de zijkant van de boot en gaat op huis aan, met het idee dat hij hiervoor een fikse prijs zal kunnen krijgen, maar ook met de gedachte dat eigenlijk niemand dit dappere dier zou mogen eten.
Op de lange weg terug naar de kust vallen haaien, aangetrokken door het bloed, het lichaam van de vis aan en een nieuw gevecht dient zich aan. Bij de verdediging van zijn vangst doodt hij een van de haaien, maar raakt daarbij zijn harpoen kwijt. Hij improviseert een nieuw wapen door zijn mes vast te maken aan een van de roeiriemen. Op die manier weet hij zeven haaien te verslaan. Inmiddels is echter van zijn vis alleen nog een karkas over.
Als hij de volgende ochtend eindelijk de kust bereikt, strompelt hij naar huis en valt daar uittgeput in een diepe slaap. Een groepje vissers, niet op de hoogte van Santiago's reis, verzamelt zich rond zijn boot en bewondert de restanten van de grote vis. Toeristen in het plaatselijke café denken dat het een haai is.
Manolin, die al die tijd bezorgd op zijn terugkeer heeft gewacht, huilt van opluchting als hij de oude man in slaap vindt. Hij haalt koffie en een krant voor Santiago, en als de oude man wakker wordt, belooft Manolin dat zij op de volgende reis weer samen zullen zijn. Als Santiago weer in slaap valt, droomt hij van leeuwen op de kust van Afrika.

Hieronder een essay over de filosofie van het verhaal:

The Old Man
There are few novels I identify with more than Hemingway’s The Old Man and the Sea. On the simplest level, I like the fishing story itself. Santiago knows how to fish well, knows the rituals that should accompany fishing. We first meet Santiago in the midst of a string of bad luck, a string every fisherman has endured. Every fisherman worthy of his bait bucket also wants to catch “the big one,” the one that will truly show how good a fisherman you really are. It is what fisherman tales are made of.

More than that, though, I identify with the stoical philosophy that underlies Santiago’s actions. If I were put in his situation, I would hope that I would be strong enough to do exactly what he does.

Although the plot of this novella is remarkably simple and clear, the meaning of the story is anything but simple. Although realistically portrayed, Santiago seems more mythic and symbolic than realistic. Perhaps it is because we don’t see his flaws the way we see flaws in Hemingway’s characters in other works. Maybe Santiago is the embodiment of Hemingway’s Code without the all too human flaws that accompany most of his characters. In many ways The Old Man and the Sea seems more like an extended poem or a fable than a novel.

When we first meet Santiago, though, he seems an unlikely hero. Looking at his small boat, the reader sees that “the sail was patched with flour sacks and, furled, it looked like the flag of permanent defeat.” Santiago himself seems to reflect the state of his boat: “His shirt had been patched so many times that it was like the sail and the patches were faded to many different shades by the sun.” Perhaps if we saw him in the distance like this, we would merely feel sorry, sorry that such an old man still had to set out to sea to earn his living, sorry that there wasn’t someone to take care of him and do his fishing for him. Maybe if we had true empathy we would even feel sorry for him the same way he feels sorry for the small birds he later meets at sea:
He was sorry for the birds, especially the small delicate dark terns that were always flying and looking and almost never finding, and he thought, the birds have a harder life than we do except for the-robber birds and the heavy strong ones. Why did they make birds so delicate and fine as those sea swallows when the ocean can be so cruel?
Santiago, in his quest to catch the big one, is like the small tern. His small sailboat, seen from a distance, must very much resemble a small bird hovering over the ocean. And the human soul, ever in search of life’s true meaning, is surely buffeted as roughly as any bird crossing the ocean.

If we judged Santiago by his boat’s appearance or by his own appearance, however, we would be very mistaken. Only by looking deeper, by looking into his very soul would we truly be able to measure this man. Hemingway reveal Santiago’s true strength by describing his eyes, the proverbial window into the soul, “ Everything about him was old except his eyes and they were the same color as the sea and were cheerful and undefeated.”

It is, perhaps, only Santiago’s courage that saves him. Obviously life has turned against him. The boy who has accompanied him while fishing for years has been forced by his parents to leave Santiago’s boat because Santiago is “unlucky.” How else to explain why such an accomplished fisherman has gone 85 days without a catch, unless one believes in the Fates? When met by such misfortune, courage remains the last bastion against total defeat.

Santiago’s courage is revealed in his dreams of the lions he had seen when he had sailed to Africa as a young man:
He no longer dreamed of storms, nor of women, nor of great occurrences, nor of great fish, nor fights, nor contests of strength, nor of his wife. He only dreamed of places now and of the lions on the beach. They played like young cats in the dusk and he loved them as he loved the boy. He never dreamed about the boy.
All of the things he no “longer dreamed of” have been important in his life, but they are merely memories of the past, and, though memories of past victories or of past loves may comfort you in old age, alone, they cannot sustain you. Only the courage to face today’s challenges can help us prevail.

Repeatedly in the story Santiago turns to the great DiMaggio for inspiration. In the beginning this seems to be true merely because DiMaggio’s father was a fisherman, “I would like to take the great DiMaggio fishing," the old man said. "They say his father was a fisherman. Maybe he was as poor as we are and would understand." But there is a lot more to the connection than this. First of all, DiMaggio plays for the Yankees, the greatest team in baseball. When he had won the arm-wrestling tournament, Santiago had been called The Champion, and DiMaggio is the champion of baseball.

Perhaps more importantly, Santiago identifies DiMaggio with perfectionism, “ But I must have confidence and I must be worthy of the great DiMaggio who does all things perfectly even with the pain of the bone spur in his heel.” Doing things “correctly,” “the right way” or “with precision” is the essence of Hemingway’s Code. The most obvious example of Santiago’s precision is the way he maintains his fishing lines:
He looked down into the water and watched the lines that went straight down into the dark of the water. He kept them straighter than anyone did, so that at each level in the darkness of the stream there would be a bait waiting exactly where he wished it to be for any fish that swam there. Others let them drift with the current and sometimes they were at sixty fathoms when the fishermen thought they were at a hundred.
But, he thought, I keep them with precision. Only I have no luck any more. But who knows? Maybe today. Every day is a new day. It is better to be lucky. But I would rather be exact.
Most people at this point would prefer luck because it brings quicker results, but Santiago knows instinctively that doing the “right thing” is the only way to win a true victory, a victory that can stand up to Death itself.
Nobel-toespraak Hemingway:
«Having no facility for speech-making and no command of oratory nor any domination of rhetoric, I wish to thank the administrators of the generosity of Alfred Nobel for this Prize.

No writer who knows the great writers who did not receive the Prize can accept it other than with humility. There is no need to list these writers. Everyone here may make his own list according to his knowledge and his conscience.

It would be impossible for me to ask the Ambassador of my country to read a speech in which a writer said all of the things which are in his heart. Things may not be immediately discernible in what a man writes, and in this sometimes he is fortunate; but eventually they are quite clear and by these and the degree of alchemy that he possesses he will endure or be forgotten.

Writing, at its best, is a lonely life. Organizations for writers palliate the writer's loneliness but I doubt if they improve his writing. He grows in public stature as he sheds his loneliness and often his work deteriorates. For he does his work alone and if he is a good enough writer he must face eternity, or the lack of it, each day.

For a true writer each book should be a new beginning where he tries again for something that is beyond attainment. He should always try for something that has never been done or that others have tried and failed. Then sometimes, with great luck, he will succeed.

How simple the writing of literature would be if it were only necessary to write in another way what has been well written. It is because we have had such great writers in the past that a writer is driven far out past where he can go, out to where no one can help him.

I have spoken too long for a writer. A writer should write what he has to say and not speak it. Again I thank you.»

Prior to the speech, H.S. Nyberg, Member of the Swedish Academy, made the following comment: «Another deep regret is that the winner of this year's Nobel Prize in Literature, Mr. Ernest Hemingway, on account of ill health has to be absent from our celebration. We wish to express our admiration for the eagle eye with which he has observed, and for the accuracy with which he has interpreted the human existence of our turbulent times; also for the admirable restraint with which he has described their naked struggle. The human problems which he has treated are relevant to all of us, living as we do in the confused conditions of modern life; and few authors have exercised such a wide influence on contemporary literature in all countries. It is our sincere hope that he will soon recover health and strength in pursuit of his life-work.»

Nog een essay over het verhaal:

Themes in the Novella
A commonplace among literary authorities is that a work of truly great literature invites reading on multiple levels or re-reading at various stages in the reader’s life. At each of these readings, the enduring work presumably yields extended interpretations and expanded meanings. Certainly, The Old Man and the Sea fits that description. The novella invites, even demands, reading on multiple levels.
For example, readers can receive the novella as an engaging and realistic story of Santiago, the old man; Manolin, the young man who loves him; and Santiago’s last and greatest battle with a giant marlin. Indeed, Hemingway himself insisted that the story was about a real man and a real fish. Critics have pointed to Hemingway’s earlier essay—which mentions a presumably real fisherman who travels far out to sea in a small boat, catches a great fish, and then loses it to sharks—as the seed from which the novella springs.
However, the novella also clearly fits into the category of allegory—a story with a surface meaning and one or more under-the-surface meanings; a narrative form so ancient and natural to the human mind as to be universal; a form found in pagan mythology, in both Testaments of the Bible, and in Classical to Post-Modern literature. Likewise, the characters become much more than themselves or even types—they become archetypes (universal representations inherited from the collective consciousness of our ancestors and the fundamental facts of human existence).
From this perspective, Santiago is mentor, spiritual father, old man, or old age; and Manolin is pupil, son, boy, or youth. Santiago is the great fisherman and Manolin his apprentice—both dedicated to fishing as a way of life that they were born to and a calling that is spiritually enriching and part of the organic whole of the natural world. Santiago, as the greatest of such fishermen and the embodiment of their philosophy, becomes a solitary human representative to the natural world. He accepts the inevitability of the natural order, in which all creatures are both predator and prey, but recognizes that all creatures also nourish one another. He accepts the natural cycle of human existence as part of that natural order, but finds within himself the imagination and inspiration to endure his greatest struggle and achieve the intangibles that can redeem his individual life so that even when destroyed he can remain undefeated.
In living according to his own code of behavior, accepting the natural order and cycle of life, struggling and enduring and redeeming his individual existence through his life’s work, and then passing on to the next generation everything he values, Santiago becomes an everyman (an archetypal representation of the human condition). His story becomes everyone’s story and, as such, becomes genuinely uplifting. As the tourists who mistake the marlin for a shark still comprehend from its skeleton something of the great fish’s grandeur, readers of different ages and levels of understanding can find something inspirational in this story—perhaps even more if they dip into its waters more than once.

Zondag 23 september 2007 - Laura: 'Alles is te relativeren. Maar relativeren is niet alles'

Vandaag met mijn oude vriendin Laura naar het strand in Vrouwenpolder (Zeeland) geweest. In tegenstelling tot mij durft zij gewoon te zeggen: ‘Veel dingen wil ik gewoon niet weten. Je kunt niet alles hebben in het leven’. Waarna ik dan steevast met grote ogen opkijk, want ik wil meestal van veel dingen het naadje van de kous weten.

Verder heeft zij altijd de gewoonte om nóg meer dingen op losse schroeven te zetten dan ik. Ze vraagt soms meestal verder door dan ik. En dat ervaar ik als erg verfrissend. Niet dat ze het erom doet, maar ze brengt me beetje bij beetje wel een leuke methode bij. Ze zegt dus eigenlijk: het is allemaal nóg relatiever dan jij denkt, en bovendien moet je heel erg oppassen met denken. Beleef eerst maar en zie dan maar verder. Niet verder vooruitkijken, elke situatie vraagt om totale herbezinning. Pfff. Toe maar. En zij kan het weten, want zij doet het zo.

Ze doet me daarmee denken aan het opstel van de Pools-Engelse filosoof Leszek Kolakowski, die ooit een opstel schreef: 'Lof van de inconsequentie’. Een handige manier van leven is om gewoon inconsequent te zijn. Maar dan ook helemaal: je moet ook inconsequent zijn in je inconsequent zijn, consequent dus.
Zo denk ik dat Laura het ook doet: alles is relatief, óók het relativeren. Maar denk niet dat het zomaar zover is. Pas als het relativeren onhoudbaar wordt, pas dan moet je ermee ophouden. Al met al is het wel een methode om veel dingen boven tafel te krijgen.

Lijkt me een goed plan.

‘Het leven is: er zijn verdrietige dingen en er zijn gelukkige dingen. Het gaat erom de gelukkige dingen te zoeken en de verdrietige een plekje te geven.’ Dat zei ze vandaag ook nog. Er zijn dus niet zoveel belangrijke tegenstellingen. Het geluk is zo zoet, omdat het ongeluk zo wrang is en andersom. Raak dus!

De vierde symfonie van R. Schumann klinkt zachtjes in de kamer.

Zaterdag 22 september 2007 - Grote Verzoendag: 'Can't stop loving you...'

'But I could say everything's allright. And I could pretend and say 'Goodbye'. But that would be lying...' zingt Phil Collins.

Zonde is iets doen wat niet bij jou past, en dus niet bij Jezus en dus niet bij God en dus niet bij de anderen. En zoiets gebeurt maar zo. Even weg bij jezelf, even in beslag genomen door van alles en nog wat. En hup, weg ben je bij jezelf. En als niemand tegen je zegt: ‘Hé, kijk eens wat je doet! Ben jij dat zelf?’ dan drijf je steeds verder weg bij jezelf. Tot je je eigen gezicht vergeten bent.

Je vergeet hoe het is om zelf te voelen, om te tintelen. Je leeft steeds geroutineerder met de blik van de anderen. En als je dan ’s avonds in je mandje tuimelt, dan schrik je van je eenzaamheid. ‘Heb ik dat gedaan?’. Ontevreden val je in slaap en in onvrede word je wakker. Opziend tegen de dag van vandaag.

En dan begint het hele gedoe van voren af aan.

Vrijdagavond en zaterdag is het Grote Verzoendag in de Joodse traditie. De hebreeuwse naam voor de dag is ‘Jom Kippoer’. Het woord ‘kippoer’ vertalen wij als ‘verzoening’. Het hebreeuwse werkwoord kpr betekent: bedekken, wegstoppen, eigenlijk verstoppen, onvindbaar maken. Het woord voor verzoening in het Nieuwe Testament is ‘Katallage’ en in dat woord ligt de gedachte van ‘tot elkaar komen’, ‘weer bij elkaar zijn’.

Ik laat nu toch maar een naam vallen die ik eigenlijk niet wil noemen, omdat hij me zo dierbaar is: Franz Rosenzweig, Joods denker die leefde van 1886 tot 1926. (Links een tekening van Rosenzweig (linkerkant) en zijn onafscheidelijke vriend Martin Buber(rechterkant)). In zijn weergaloze boek ‘Der Stern der Erlösung’ legt hij de essentie uit van het bijbels geloof in God. Eén van de onvergetelijke stukjes uit dat boek gaat over Grote Verzoendag. Hij legt daar uit dat er twee soorten zonden zijn (zie mijn inleidende opmerking!): missers ten opzichte van elkaar en missers tegenover God. Voordat je mag meedoen aan de grote Verzoendag moet je eerst zorgen dat de dingen recht liggen met de anderen. Die ‘zonden’ moet je niet meenemen de Grote Verzoendag in. Op die dag gaat het om de missers ten opzichte van God.

God? Als je eerlijk bent, weet je dat je van ‘God’ zo vaak niks voelt of weet. Je babbelt soms aardig over ‘God’, in de kerk, of tegen je kinderen, of tegen wie dan ook. Maar als ik vraag aan jou: ‘Waar héb je het eigenlijk over?!’ dan kom je in het nauw. Als ik maar aanhoudend vraag wat je bedoelt, dan wordt het langzaam zwart rond het woord 'God'. Het kan ook gebeuren dat je vroeger bent opgezadeld met allerlei gepraat over ‘God’, waardoor zich weet ik welk idee heeft gevormd in je hoofd. God, met de witte baard op de wolk. God, de alziener. God, die je opwacht als je doodgaat en dan het oordeel... Dat soort verhalen. En daar krijg je altijd alleen maar last mee.

Rosenzweig zegt: hou maar op met die verhalen, vergeet ze maar. Geef maar toe dat je van God niets weet, wéét. Een zonde ten opzichte van God is dat je iets over Hem ‘weet’. Als je denkt dat je het met God redt door iets te 'weten', dan wordt het niks tussen jullie. Alleen maar 'weten' is ongepast en niet nuttig. Het brengt je in ieder geval niet tot God. Wat brengt je dan wel tot Hem? Allereerst deze bekentenis: ‘Ik weet het niet, ik weet zoveel dingen niet, ik begrijp zoveel dingen niet, het leven en U brengen me in verwarring.’ En dan verder: hier staat de ander, die mijn leven doorkruist, dat is voorlopig het enige wat ik besef. 'God' en 'de ander', dat zijn de hoofdrolspelers (en jij natuurlijk!).

Zó sta je op Grote Verzoendag, voor God, die je niet ziet. Rosenzweig doet de ontroerende constatering dat je als ‘wetend’ mens vaak met goede moed begint aan je leven, maar dat je ook vaak eindigt als ‘wenend’ mens. En die gang van ‘weten’ naar ‘wenen’, daarover gaat de vergeving. Je weet wat er met je gebeurt als je echt huilt, als je echt verdriet hebt. Dan knapt er iets van binnen, dan laat je van alles los. Eigenlijk ontspan je, je laat tranen en emoties de vrije loop. En dat is precies de bedoeling, ook van de Jom Kippoer: ‘Je krijgt de vrije loop weer terug’.

En God is niet afwezig, omdat jij eigenlijk niet snapt wie Hij is. Op de verzoendag kom je daar juist eerlijk mee voor de draad. Met God ben je dus eigenlijk altijd alleen, aan jezelf overgelaten. Niemand en niets zit ertussen. Uitvluchten helpen niet, alleen maar eerlijkheid. Zo is het ook met een ander mens van wie je echt houdt. Daar zit niemand tussen. Ik zie alleen maar jouw ogen, in de diepte van jouw bestaan zink ik weg en kom ik weer boven. Als er iemand anders is voor jou, dan zie ik dat direct en altijd aan je ogen. Zo is het ook met God: het is altijd Hij en ik, op duizend manieren kom ik Hem tegen.

O ja? En je wist niks van God! Klopt, maar één ding weet ik wél: Hij is heel discreet, bescheiden. Soms zeggen mensen dat God 'ver weg' is. Klopt, denk ik. Hij valt je niet lastig. Je kunt altijd je eigen gang gaan. Pas als jij stil wordt, kun je Zijn stilte vernemen. Hij is de stilte die ik tegenkom als ik op mijn echtheid getest wordt. Dan ben ik alleen met Hem, of Hij met mij. En dan wordt het stil: niks geen oordeel, niks geen ‘preken’, niks geen ‘verwijten’. Alleen maar stilte, Hij wacht. Waarop? Tot ik ga spreken, tot ik eindelijk de moed vat om te zijn die ik ben. Hij maakt met zijn stilte ruimte voor mij, Hij breekt alle herrie en alle onechtheid om mij heen wég. Hij is de stilte die alles voor mij stil maakt, zodat ik kan en mag zijn, léven. En ja, zó’n houding, hoe noem je die? Rosenweig zegt: ‘Zo heeft God lief’. En zo kun jij je als mens láten liefhebben door Hem en zó kun jij de andere mens tegenover je liefhebben: door ruimte te maken, door te luisteren, door leeg te worden.

En het aparte van ‘God’ is dat Hij ‘eeuwig’ liefheeft, zegt Rosenzweig. Hij kán niet anders dan zo ‘zijn’, in die stilte, die stilte verdwijnt nooit. Denk aan het verhaal van Elia: niks aardbeving, niks vuur, maar wel in het suizen van de zachte koelte. Het mooie zinnetje van Rosenzweig: ‘Der Gott, der den Menschen liebt vor seiner Sünde wie nachher,’ Hij houdt net zoveel van je ná de zonde als ervoor (lees de inleidende opmerking over zonde!). En zo kun je ook als mens de ander liefhebben.

Heel die dramatiek van zonde en verzoening hoor ik terug in het nummer ‘Can’t stop loving you...’ van Phil Collins. De tekst van dat nummer kun je goed toepassen op je verhouding met ‘God’, met de stilte die niet ophoudt je te roepen, en op je verhouding met de anderen. Steeds wacht ik op je, steeds opnieuw zie ik uit naar jou, ik ken je nooit genoeg. Ik wil niet eens iets weten, ik wil alleen maar met je ‘zijn’, ik kan niet ophouden jou lief te hebben, het einde is zoek...

Jawel, weer op YouTube.

Tekst van ‘Can’t stop loving you’ van Phil Collins:

So you’re leaving
In the morning
On the early train
But I could say everything's allright
And I could pretend and say goodbye

Got your ticket
Got your suitcase
Got your leaving smile
Oh, I could say that's the way it goes
And I could pretend and you won't know
That I was lying

Because I can't stop loving you
No, I ca'lt stop loving you
No, I won't stop loving you
Why should i

We took a taxi
To the station
Not a word was said
And I saw you walk across the road
For maybe the last time, I dont know

Feeling humble
Heard a rumble
On the railway track
And when I hear the whistle blow
I walk away and you won't know
That ill be crying

Because I can't stop loving you
No, I can't stop loving you
No, I won't stop loving you
Why should i

Even try
I'll always be here by your side (why why why)
I never wanted to say goodbye
Im always here if you change, change your mind

So your leaving
In the morning
On the early train
But I could say everything's allright
And I could pretend and say goodbye
But that would be lying,

Because I can’t stop loving you
(can’t stop loving you)
No, I can’t stop loving you
(I won’t stop loving you)
No, I won’t stop loving you
Why should I even try
Because I can’t stop loving you
(can’t stop loving you)
No, I can’t stop loving you
(that’s all I can do)
No, I won’t stop loving you
Why should i
(why should I)
Why should i
(tell me why)
Why should I even try

Vrijdag 21 september 2007 - Bedingfield revisited: 'I bruise easily'












‘There’s a mark you leave’, zingt ze. Je laat sporen na van jezelf.

Ik loop zomaar iets pijnijks op, ‘I bruise easily’. Alles komt binnen. Wat mensen doen, een blik, een stem, een zonnestraal – het doet me allemaal iets. Natuurlijk laat ik niet alles blijken, maar het gebeurt wél. Ik kan niet verhinderen dat er kerven in mij komen als:
‘Like a love heart carved on a tree’.

Je moet eens wat harder worden, zeggen mensen. Ja, maar dat kan ik niet, want ik leef. Ik wil niet ver-hard-en, dat is als sterven en ik wil leven. Ik wil zo teer als een kaarsvlam bewegen in de wind. Broos en ongestoord. Láát me. Achter mijn masker zit ik. Achter wat je ziet aan me, ben ik onbereikbaar voor jou. Ik ben méér en anders dan jij ziet of denkt of wilt. Tast ‘gentle’ af waar ik ben en óf ik er ben. Pas op: breekbaar! Beter nog: stop met denken over mij. Beleef mij, ervaar mij als je durft. Word leeg van alles wat je denkt over me en verwacht mij in jouw leven.

Ze zingt: ‘I found your fingerprints
on a glass of wine
Do you know you're leaving them
all over this heart of mine too’.

Je weet meestal niet wat je aanricht bij iemand, in iemand. ‘Fingerprints’ laat je achter, je hebt aan me gezeten. Niemand kan zien of je hardhandig was of zachtzinnig. Allemaal niet expres of met opzet, maar toch...

In de Tao Te Tsjing, het boek van Lao Tzu staat:
‘Zolang de mens leeft is hij/zij zacht en teer;
zodra hij dood is, wordt hij taai en hard.
Alle levende dieren en planten zijn teer en broos;
zodra zij dood zijn, worden zij dor en droog.

Daarom wordt er gezegd:
het harde en taaie maken deel uit van de dood;
het zachte en tere zijn kenmerken van het leven.
Dat is de reden waarom soldaten die te taai zijn
de overwinning niet kunnen behalen,
de boom die te taai is, zal breken.
Daarom hebben de sterken en groten een lage,
de zwakken en teren een hoge positie'.
(Tao te Tsjing, hoofdstuk 76)

In dat licht is ‘I bruise easily’ van Bedingfield zo aardig:

My skin is like a map
of where my heart has been
And i can't hide the marks
but it's not a negative thing
So i let down my guard
drop my defences down by my clothes
I'm learning to fall
with no safety net to cushion the blow

I bruise easily
so be gentle when you handle me
There's a mark you leave
Like a love heart carved on a tree
I bruise easily
Can't stratch the surface
without moving me underneath
I bruise easily
I bruise easily

I found your fingerprints
on a glass of wine
Do you know you're leaving them
all over this heart of mine too
But if i never take this leap of faith
I'll never know
So i'm learning to fall
with no safety net to cushion the blow

Anyone who can touch you
can hurt you or heal you
Anyone who can reach you
can love you or leave you

So be gentle...

I bruise easily
I bruise easily

Kijk op YouTube om het lied te zien en te horen.



Donderdag 20 september 2007 – Natasha Bedingfield: ‘Loving without knowing’

Dat wat zich ‘hier en nu’ aandient, is je leven. Aan jou de lust of de last om 'hier en nu' op te vangen of te 'ontvangen'. Als je niet kunt ontvangen wat er gebeurt, dan hou je alleen jezelf over. Je gaat zelf je ‘hier en nu’ maken en invullen. Want 'buiten' komt niet 'binnen'. Je kruipt in jezelf weg en terug. Eigenlijk wijk je uit voor het leven, je doet afstand, er komt een kloof tussen ‘hier en nu’ en jou. Dat wat zich aandient als je helemaal open en ruim en ontvankelijk en rustig en stil bent, kun je het ‘positieve’ noemen. Het ‘positieve’ is dat wat er het eerst is in je beleving, de ervaring.

Het positieve heeft een negatief kantje, een tendens naar soberheid. Je moet leven met wat zich aandient, maar je leeft met zoveel méér. Veel dingen dringen zich aan je op. Het is vaak 'druk, druk, druk'. Je hoeft meestal niet te kiezen wat jou zal bezighouden, want alles en idereen en de kerk schreeuwen om aandacht. Je went aan 'geleefd worden'. Daarom kun je je vervelend voelen als er geen afleiding is. Maar meestal is er veel ruis en verdriet.

Hoe meer ervaringen je hebt, des te meer heb je de neiging om wat zich aandient op te vangen in een net van denk-dingen, van je eigen gedachten, gevoelens en ervaringen, waardoor het eigene en het pure van het ‘eerste’ opgeslokt wordt. Hoe meer verdriet je hebt, des te meer sluit je je af, tot je niet meer weet wat 'open' is. Je bent als je zo leeft dus eigenlijk alleen met jezelf, niet mét de dingen en de anderen. Alle denk-dingen bij elkaar kun je 'weten' noemen, je kunt erover 'vertellen'.

In de kerk en in de politiek kunnen mensen je soms van alles vertellen. En als ze dat presenteren met een air van 'belangrijk', dan laat je je gezeggen. Zo 'weet' je al allerlei dingen, nog eer je ze ervaren hebt. Dat gaat altijd een keer fout. En hopelijk snel. Want dan hebben mensen jou namelijk je ervaring ontstolen. Zeg niemand het leven 'voor'... Natasha Bedingfield zingt over iemand 'who knows how to love you without being told', aan wie het niet voorgezegd is wat liefhebben is. Je mag ook eigenlijk tegen niemand zeggen wat 'leven' is, of 'geloven', of 'hopen'. Iemand die het nog niet weet en dus niet kan en daardoor de grootste kans heeft om het te leren. Als je zoiets vóórzegt, dan maak je het iemand heel moeilijk om ooit nog te ontdekken wat liefde, geloven, hopen en leven écht is, namelijk 'hier en nu'.

Kun je zijn wat zich aandient, zoals de lelies op het veld, zoals de bergrede het noemt? Om dat te kunnen, zul je eerst je onrustig hart stillen, rustig worden, tot kalmte brengen, 'leeg' maken van herinneringen en vooral van 'voorgezegde' verhalen van anderen. Het onrustig hart is niet ‘böse’, het leeft en klopt alleen maar onrustig, het hoopt en het haakt naar leven. Het doolt, het heeft geen ‘thuis’. Vaak ook nog zonder soulmate, want er is niemand die hoort, die dúrft te luisteren naar je. Niemand die zijn hart dichtbij het jouwe houdt en dat volhoudt, ook als er geen kaarsjes branden. Een open hart voor jou, ook als je niet ‘gezellig’ bent. Een open hart, dat van zichzelf genoeg kracht en warmte heeft om je gerust te laten huilen. Een plek waar je voluit kunt worden en zijn en groeien. Het is goed om samen onzeker en open te zijn, om zo te ontdekken dat je tóch verder kunt.

Het ‘Koninkrijk van God’ is de plek van die openheid, waarin ook jij gevraagd wordt om open te zijn, om het oude en het 'voorgezegde' achter je te laten. Het Rijk van Christus is 'meer' en 'heel anders' dan het gewone. Daar is het ook een goede plaats om te leren beschikbaar en open te zijn voor het ‘eerste’. Voor wat je het ‘eerst’ mag zoeken, zodat je jezelf mag vinden en de ander. Dan zul je weten hoe lief te hebben, zonder dat iemand het je vertelt (Natasha Bedingfield revisited). Want in die openheid gaat de bron stromen diep van binnen.

De weg van het leven leidt alleen maar dóór het leven. Alleen door te leven kan het hart reiken naar zijn/haar bestemming. Het eenvoudige en sobere van het bestaan, het ‘naakte’ bestaan, heeft iets kalmerends. Je maakt je meestal veel drukker dan nodig is. Er zijn maar een paar dingen écht nodig. In het Duits bestaat de uitdrukking ‘Es gibt’, ‘er is’, ‘het geeft’. Leven lijkt rijk als je leert ontvangen, soms ook opvangen. Alleen maar zien wat er te zien is, de dingen, de mensen, en dat volhouden - deze waakzaamheid heet 'liefde'. Heb je vandaag al iemand écht even aangekeken? Heeft iemand jou al met lege handen gestreeld vandaag - even maar en nauwelijks te voelen...?

'Liefde' en 'weten', nu hebben we de beide woorden uit het liedje van Bedingfield bij elkaar.

Ervaringen (vooral 'nare') met anderen kunnen je openheid, je ademhaling met het leven, beschadigen, zorgen dat je niet meer of niet meer écht ademt. Het leven stokt dan, je stikt. Dan begint de verstrikking in jezelf, de verstikking. Je komt er bijna niet meer uit. Alles wordt méér van hetzelfde, er ‘gebeurt hier ook nooit eens niets’. De grauwe monotonie kerft zich in je hart tot het schrijnt. Je wordt stil en eenzaam en van binnen huil je, zonder tranen.

Natasha Bedingfield zingt over iemand ‘who knows how to love you without being told’. Om te weten hoe je moet liefhebben, zonder dat iemand je het vertelt, blijk je eerst in de uiterste eenzaamheid, misschien zelfs verlatenheid te moeten komen. Niemand kán het je ook voorzeggen. Alleen jij kunt mij op de weg meenemen en ik jou en zo zullen we het leren. Daarom heet God ‘liefde’, niemand is zo eenzaam als Hij en zo ongekend. Door die eenzaamheid immers alleen ben je wie je wordt, zo eenvoudig en zo recht-uit, zo ontvangend, zo zacht en teer. Opmerkelijk dat ik om met jou te zijn eerst zuiver moet worden en zijn en blijven. Pas als ik zo ‘aware’ en ‘awake’ ben, kan ik zijn, mét jou.

Pas als ik ‘open’ ben, als ik dus ‘ontvankelijk’ ben, ben ik die ik word. (En nee, je mag niet zeggen: 'Ik word wie ik ben'). Want alleen zo - open, onzeker, op de tast, ook naar jou... - gaat het leven écht en zinvol verder, zonder te weten waarheen, maar wel vérder. De weg brengt me bij het doel. Misschien is de weg het doel...

Help me elke dag open en leeg te zijn voor jou, met jou...

De tekst van ‘Soulmate’:
Incompatible, it don't matter though,
'cos someone's bound to hear my cry.
Speak out if you do,
you're not easy to find.

Is it possible Mr. Loveable
is already in my life?
Right in front of me,
or maybe you're in disguise.

Who doesn't long for someone to hold,
who knows how to love you without being told,
somebody tell me why I'm on my own
if there's a soulmate for everyone.

Here we are again, circles never end,
how do I find the perfect fit.
There's enough for everyone,
but I'm still waiting in line.

Who doesn't long for someone to hold,
who knows how to love you without being told,
somebody tell me why I'm on my own,
if there's a soulmate for everyone.

If there's a soulmate for everyone.

Most relationships seem so transitory.
They're all good but not the permanent one.

Who doesn't long for someone to hold,
who knows how to love you without being told,
somebody tell me why I'm on my own,
if there's a soulmate for everyone.

Kijk even naar ’Soulmate’ van Natasha Bedingfield

Woensdag 19 september 2007 - Nikolai Rimski-Korsakov: ‘Vreugde’

De Russische componist Nikolai Rimski-Korsakov (1844 - 1908) staat bekend om zijn geweldig mooie orkestraties. Streng van vorm, rijk van inhoud. Iets van zijn adellijke afkomst en zijn fijnbesnaarde talent krijg je daarin te horen. Veel van zijn werken worden niet meer genoemd, maar zijn ‘Sheherazade’ is tot op de dag van vandaag zeer geliefd. Het is een symfonische suite en het werk heeft vier delen. Sheherazade is de naam van de vertelster van de verhalen uit Duizend en één nacht, de vrouw die haar leven moet redden door een sultan te bekoren met verhalen.

Twee plaatsen ken ik in de muziekgeschiedenis, die expliciet over vreugde gaan. De bekende ‘An die Freude’, de ode uit de negende symfonie van Beethoven, die hij als stokdove componist eigenhandig gedirigeerd heeft bij de première. En de tweede: het duet van de prins en de prinses uit Sheherazade van Rimsky-Korsakov.

Het derde deel van de suite van Rimsky-Korsakov (‘De prins en de prinses’) blijft me boeien, omdat het een verklanking is van ‘joie de vivre’, het tintelende gevoel van vreugde dat je leeft en dat er anderen zijn die instemmen. Het deel van de suite gaat over prins Aladdin en prinses Budur, de hoofdfiguren uit de verhalen uit Duizend en één nacht, de verhalen van Aladdin en de wonderlamp. Al die verhalen zitten barstensvol symboliek natuurlijk, maar de cyclus van Aladdin wordt gedreven door de thematiek van het verlangen. Sheherazade wist feilloos hoe ze de sultan moest leiden. Er komt een muzikale passage in voor, waarin snel en breeduit gemoduleerd wordt, gecombineerd met een crescendo, melodieën die uitwaaieren over een grote spanwijdte, alsof er een bloem open barst, vuurwerk aan een nachtelijke hemel. Dat expansieve vind ik een typisch kenmerk van vreugde, die bij een vervuld verlangen hoort. Verlangen overigens, dat nooit een einde kent. Vreugde en verlangen hebben met elkaar te maken. Lacan sprak van ‘jouissance’, waar het franse woord ‘jouer’ = spelen in zit. De muziek van de oude Russische meester brengt me in de sfeer van de ‘jouissance’.

En ik wil toch ook nog even melden, dat de bijbel dit fenomeen ook kent, het verband tussen vreugde en kracht, 'jousissance'. Het verhaal van Nehemia 8, 10: 'Wees niet bedroefd, want de vreugde die de HEER u geeft, is uw kracht.'

Ander (!) voorbeeld: de hoofdpersoon uit de roman van Marguerite Duras 'De Minnaar', de vrouw die bandeloze vreugde kent dat ze vrouw is.

En dan nu verder: Sheherazade van Nikolai Rimski-Korsakov
Het werk is een schitterend voorbeeld van oriëntalisme. In het 19de-eeuwse Rusland was het oriëntalisme een artistieke code voor de weergave van sensualiteit en verlangen.
Verlangen overheerst in de verhalen die Sheherazade vertelt aan de sultan, die haar na de huwelijksnacht wil doden. Duizend en één nachten lang houdt zij zijn verlangen naar haar levend, totdat hij zwicht en haar trouw belooft.

In "The Young Prince and Young Princess" identificeert de componist het eerste thema voor strijkers met de prins en het tweede voor solo fluit met de prinses. Het is de voorstelling van Aladdin en de mooie prinses Badur. De verbeelding van Rimsky-Korsakov gaat de vrije loop in het beschrijven van de rijke klanken en uitzichten van enkele oosterse paleizen.

Lees het hele verhaal van Aladdin en zijn prinses.

PS:
Nu heeft de vierde symfonie van R. Schumann me alweer op sleeptouw...

Zondag 16 september 2007 - De storm gaat liggen...

Ik kijk naar deze foto en heb tegelijkertijd de muziek aan van Arvo Part, Spiegel im spiegel. Verstilde muziek, fragiel, zuiver. Scheppend! Het licht in ons leven. Al bij je geboorte zit de kiem van het leven in je. Bleef je maar altijd kind… Door het opgroeien en door de gebeurtenissen, de mensen kan het zijn dat je kiem te weinig licht krijgt. Maar groeien doet het, vaak onzichtbaar, tegen de verdrukking in . Maar je houdt het niet tegen. Tot op een dag de Zon doorbreekt, je aanraakt, je zoveel warmte geeft dat er een uitbarsting van groei komt. Je Leeft...

Deze plaat is van de Ierse fotograaf Lee Tiller. De zwart-wit ambiance spreekt me aan wegens zijn heldere eenvoud. De plaat zit qua thema vol beeldspraak: water, bergen, natuur en vooral dat onbegrijpelijke licht.

Zaterdag 15 september 2007 – Lamentate: ‘Klaag!’

Teksten uit het Johannes Evangelie en de sculptuur van beeldhouwer Anish Kapoor in Tate Gallery inspireren Arvo Pärt in recente orkestwerken, met name ‘Lamentate’. De chaotische explosie van geluid in het middengedeelte van het orkestwerk Credo (1968) verraadt dat Pärt niet altijd verstilling en reductie als belangrijkste ingrediënten in zijn muziek gebruikt heeft. In de jaren zestig paste hij net als veel Westerse componisten in die tijd atonaliteit, collagetechnieken en toeval toe. ‘Het kwaad’ dat het middendeel van het werk voor piano koor een orkest beheerst, illustreert in de woorden van Pärt ‘hoe een in oorsprong eenvoudig conflict op een catastrofe uitloopt’. De componist schrijft voor alle instrumenten in het middendeel in de partituur dikke zwarte strepen.
Het contrast met de transparante esthetiek van het meer dan dertig jaar later geschreven Lamentate (2002) voor piano en orkest is groot. Pärt liet zich inspireren door de sculptuur Marsyas van beeldhouwer Anish Kapoor. Hij schreef een ‘lamento’ in zijn woorden voor ‘diegenen die moeite hebben in het reine te komen met de pijn en hopeloosheid van deze wereld’. De componist beschrijft Lamentate niet als een typisch pianoconcert. Hij koos de piano om een sfeer van intimiteit en warmte te scheppen die niet langer anoniem of abstract lijkt, vergelijkbaar met de indruk die de sculptuur, ondanks zijn enorme afmetingen, op hem maakte.
Voor de eigenzinnige Russische pianist Alexander Lubimov, ondermeer bekend van CD-opnamen van de verstilde muziek van zijn landgenoot Valentin Silvestrov, is dit stuk een kolfje naar zijn hand.

In Principio ‘In den beginne was er het woord’. Deze eerste woorden van het Johannes evangelie illustreren op treffende wijze het compositieproces dat Pärt hanteert in composities die op religieus tekstmateriaal zijn gebaseerd. Hij gebruikt bij het componeren van de noten de tekst als startpunt. Kenmerkende eigenschappen van de taal als het aantal woorden per zin, of de structuur van de zinnen worden daarna in een muzikale structuur omgezet. De strenge, formele structuur die met deze werkwijze in het orkestwerk als Il Principio (2003) ontstaat, laat zien dat Pärt muzikaaltechnisch in veel opzichten dichter bij de muziek van Pierre Boulez staat dat bij de subjectieve en dramatische muziek van ‘nieuwere spirituele componisten als Gorecki en Kantsjeli, zoals Nora Pärt de echtgenote en musicologische coach van de componist wel eens gesteld heeft. Arvo Pärt: ‘De tak die uit de plant komt, is een long voor de plant. Dat is ademen. Dat is het bestaan zelf. Het is niet zo dat die plant dat zelf uitgevonden heeft en dat bewust doet, zodat wij dat kunnen bewonderen of kunnen gebruiken. De functie van de plant is inherent aan het bestaan, aan het leven van de plant. Zo is het ook met de symbiose tussen tekst en hoe het op muziek komt. Hoe het tot muziek wordt bij mij. Het is iets dat vanzelf gaat. Het is een levensvervulling.’

“Sublime voices … commanding collective voice” schreef de Los Angeles Times recentelijk. Al dertig lang trekt het van oorsprong Engelse Hilliard Ensemble over de wereld. Het is één van de weinige groepen met zowel een formidabele reputatie binnen de oude als de nieuwe muziek, vakmanschap en muzikaliteit zijn onovertroffen. In 1998 startte hun samenwerking met Arvo Pärt met de CD-opname van zijn Passio. Nadien is hun sterke band gebleven.
Als spiegel voor de stukken van Pärt fungeren de composities van Perotinus. De spirituele atmosfeer in de muziek van Perotinus sluit uitstekend aan bij de verstilling in Pärt’s vocale werken. De drie- en vierstemmige ‘organa’ in de muziek van deze Franse componist uit de 12e/13e eeuw zal niet zonder invloed zijn geweest op de ontwikkeling van Pärt’s kenmerkende polyfone tintinnabulli (=klok)techniek waarbij met de drieklank als basis, verschillende melodische stemmen zich tot elkaar verhouden in vaste intervallen.

De muziek en de sfeer van ‘Lamentate’ van Arvo Pärt. De delen:
1. Da Pacem Domine
2. Minacciando
3. Spietato
4. Fragile
5. Pregando
6. Solitudine-Stato D'Animo
7. Consolante
8. Stridendo
9. Lamentabile
10. Risolutamente
11. Fragile E Conciliante

Ik luister maar naar die muziek, trek me er stil mee terug in een hoek. Graag wil ik proberen om deze muziek te vertalen in een denkstijl. Pärt heeft het stuk geschreven naar aanleiding van zijn confrontatie met het kunstwerk in Tate Modern Galery. Voor Part was het oog in oog staan met dat kunstwerk een confrontatie met zijn eigen eindigheid. Het maakte veel los bij hem, onder meer dus de muziek van ‘Lamentate’: ‘Klaagt!’. Wat is klagen? Lamentare? Er zal vast al wel een fenomenologie van het klagen zijn.

Arvo Pärt: ‘De tak die uit de plant komt, is een long voor de plant. Dat is ademen. Dat is het bestaan zelf. Het is niet zo dat die plant dat zelf uitgevonden heeft en dat bewust doet, zodat wij dat kunnen bewonderen of kunnen gebruiken. De functie van de plant is inherent aan het bestaan, aan het leven van de plant. Zo is het ook met de symbiose tussen tekst en hoe het op muziek komt. Hoe het tot muziek wordt bij mij. Het is iets dat vanzelf gaat. Het is een levensvervulling.’

Vrijdag 14 september 2007 - Fritjof Capra: ‘Taoism’ - 'It's only too late if you don't act'

Capra (*1939) legt een verband tussen Taoisme en Herkleitos (‘Panta rhei’): leven is veranderen. Het was me onlangs ook al opgevallen dat Herakleitos 'veranderen' tot hoofdthema maakt. Ik merk ook dat 'worden' belangrijker en begrijpelijker is dan 'zijn'. Op de achtergrond speelt hier het motto van het Helen Dowling Instituut: 'Kijk niet naar de golven, leer alleen goed surfen'. Het is goed om 'mee te gaan', om 'verder' te gaan, om te moduleren, net als Mozart. Speel maar, geef je maar over. Maar speel wel mooi, wees niet slordig of onwaardig. Wees niet bang. Verander maar - daar zit ook het woord 'ander' in. Doordat jij in mijn leven komt (ik weet niet hoe - en ik begrijp het nooit) word ik ánders, jij ver-andert mij, het leven wordt anders door jou, en zo verder. Jij wordt anders, ik word anders, alles wordt anders - niets blijft bij het oude. Alles roept om 'morgen'. Zijn we dan ineens niet weer op de bodem van de bijbel? Bidden tot God is: met Zijn ogen naar 'morgen' kijken, proberen te ontwaren hoe 'morgen' zou kunnen zijn.

Stop!

Nu eerst even naar de andere kant van de wereld: Tao, in de vertolking van Capra:

Of the two main Chinese trends of thought, Confucianism and Taoism, the latter is the one which is mystically oriented and thus more relevant for our comparison with modern physics. Like Hinduism and Buddhism, Taoism is interested in intuitive wisdom, rather than in rational knowledge. Acknowledging the limitations and the relativity of the world of rational thinking, Taoism is, basically, a way of liberation from this world and is, in this respect, comparable to the ways of Yoga or Vedanta in Hinduism, or to the Eightfold Path of the Buddha. In the context of Chinese culture, the Taoist liberation meant, more specifically, a liberation from the strict rules of convention.
Mistrust of conventional knowledge and reasoning is stronger in Taoism than in any other school of Eastern philosophy. It is based on the firm belief that the human intellect can never comprehend the Tao. In the words of Chuang Tzu,

The most extensive knowledge does not necessarily know it; reasoning will not make men wise in it. The sages have decided against both these methods.

Chuang Tzu's book is full of passages reflecting the Taoist's contempt of reasoning and argumentation. Thus he says,

A dog is not reckoned good because he barks well, and a man is not reckoned wise because he speaks skillfully.

and Disputation is a proof of not seeing clearly.

Logical reasoning was considered by the Taoists as part of the artificial world of man, together with social etiquette and moral standards. They were not interested in this world at all, but concentrated their attention fuily on the observation of nature in order to discern the characteristics of the Tao. Thus they developed an attitude which was essentially scientific and only their deep mistrust in the analytic method prevented them from constructing proper scientific theories. Nevertheless, the careful observation of nature, combined with a strong mystical intuition, led the Taoist sages-to profound insights which are confirmed by modern scientific theories.
One of the most important insights of the Taoists was the realization that transformation and change are essential features of nature. A passage in the Chuang-tzu shows clearly how the fundamental importance of change was discerned by observing the organic world:

In the transformation and growth of all things, every bud and feature has its proper form. In this we have their gradual maturing and decay, the constant flow of transformation and change.

The Taoists saw all changes in nature as manifestations of the dynamic interplay between the polar opposites yin and yang, and thus they came to believe that any pair of opposites constitutes a polar relationship where each of the two poles is dynamically linked to the other. For the Western mind, this idea of the implicit unity of all opposites is extremely difficult to accept. It seems most paradoxical to us that experiences and values which we had always believed to be contrary should be, after all, aspects of the same thing. In the East, however, it has always been considered as essential for attaining enlightenment to go 'beyond earthly opposites,' and in China the polar relationship of all opposites lies at the very basis of Taoist thought. Thus Chuang Tzu says,

The "this" is also "that." The "that" is also "this." . . . That the "that" and the "this" cease to be opposites is the very essence of Tao. Only this essence, an axis as it were, is the center of the circle responding to the endless changes.

From the notion that the movements of the Tao are a continuous interplay between opposites, the Taoists deduced two basic rules for human conduct. Whenever you want to achieve anything, they said, you should start with its opposite. Thus Lao Tzu:

In order to contract a thing, one should surely expand it first.
In order to weaken, one will surely strengthen first.
In order to overthrow, one will surely exalt first.
"In order to take, one will surely give first."
This is called subtle wisdom.

On the other hand, whenever you want to retain anything, you should admit in it something of its opposite:

Be bent, and you will remain straight.
Be vacant, and you will remain full.
Be worn, and you will remain new.

This is the way of life of the sage who has reached a higher point of view, a perspective from which the relativity and polar relationship of all opposites are clearly perceived. These opposites include, first and foremost, the concepts of good and bad which are interrelated in the same way as yin and yang. Recognizing the relativity of good and bad, and thus of all moral standards, the Taoist sage does not strive for the good but rather tries to maintain a dynamic balance between good and bad. Chuang Tzu is very clear on this point:

The sayings, "Shall we not follow and honor the right and have nothing to do with the wrong?" and "Shall we not follow and honor those who secure good government and have nothing to do with those who produce disorder?" show a want of acquaintance with the principles of Heaven and Earth and with the different qualities of things. It is like following and honoring Heaven and taking no account of Earth; it is like following and honoring the yin and taking no account of the yang. It is clear that such a course cannot be pursued.

It is amazing that, at the same time when Lao Tzu and his followers developed their world view, the essential features of this Taoist view were taught also in Greece, by a man whose teachings are known to us only in fragments and who was, and still is, very often misunderstood. This Greek "Taoist" was Heraclitus of Ephesus. He shared with Lao Tzu not only the emphasis on continuous change, which he expressed in his famous saying "Everything flows," but also the notion that all changes are cyclic. He compared the world order to "an ever-living fire, kindling in measures and going out in measures," an image which is indeed very similar to the Chinese idea of the Tao manifesting itself in the cyclic interplay of yin and yang.
It is easy to see how the concept of change as a dynamic interplay of opposites led Heraclitus, like Lao Tzu, to the discovery that all opposites are polar and thus united. "The way up and down is one and the same," said the Greek, and "God is day night, winter summer, war peace, satiety hunger." Like the Taoists, he saw any pair of opposites as a unity and was well aware of the relativity of all such concepts. Again the words of Heraclitus - "Cold things warm themselves, warm cools, moist dries, parched is made wet" remind us strongly of those of Lao Tzu, "Easy gives rise to difficult . . . resonance harmonizes sound, after follows before." It is surprising that the great similarity between the world views of those two sages of the sixth century B.C. is not generally known. Heraclitus is often mentioned in connection with modern physics, but hardly ever in connection with Taoism. And yet it is this connection which shows best that his world view was that of a mystic and thus, in my opinion, puts the parallels between his ideas and those of modern physics in the right perspective.
When we talk about the Taoist concept of change, it is important to realize that this change is not seen as occurring as a consequence of some force, but rather as a tendency which is innate in all things and situations. The movements of the Tao are not forced upon it, but occur naturally and spontaneously. Spontaneity is the Tao's principle of action, and since human conduct should be modeled on the operation of the Tao, spon taneity should also be characteristic of all human actions. Acting in harmony with nature thus means for the Taoists acting spontaneously and according to one's true nature. It means trusting one's intuitive intelligence, which is innate in the human mind just as the laws of change are innate in all things around us.
The actions of the Taoist sage thus arise out of his intuitive wisdom, spontaneously and in harmony with his environment. He does not need to force himself, or anything around him, but merely adapts his actions to the movements of the Tao. In the words of Huai Nan Tzu,

Those who follow the natural order flow in the current of the Tao.

Such a way of acting is called wu-wei in Taoist philosophy; a term which means literally "nonaction," and which Joseph Needham translates as "refraining from activity contrary to nature," justifying this interpretation with a quotation from the Chuang-tzu:

Nonaction does not mean doing nothing and keeping silent. Let everything be
allowed to do what it naturally does, so that its nature will be satisfied.

If one refrains from acting contrary to nature or, as Needham says, from "going against the grain of things," one is in harmony with the Tao and thus one's actions will be successful. This is the meaning of Lao Tzu's seemingly so puzzling words, "By nonaction everything can be done."
The contrast of yin and yang is not only the basic ordering principle throughout Chinese culture, but is also reflected in the two dominant trends of Chinese thought. Confucianism was rational, masculine, active and dominating. Taoism, on the other hand, emphasized all that was intuitive, feminine, mystical, and yielding. "Not knowing that one knows is best," says Lao Tzu, and "The sage carries on his business without action and gives his teachings without words." The Taoists believed that by displaying the feminine, yielding qualities of human nature, it was easiest to lead a perfectly balanced life in harmony with the Tao. Their ideal is best summed up in a passage from the Chuang-tzu which describes a kind of Taoist paradise: The men of old, while the chaotic condition was yet undeveloped, shared the placid tranquillity which belonged to the whole world. At that time the yin and yang were harmonious and still; their resting and movement proceeded without any disturbance; the four seasons had their definite times; not a single thing received any injury, and no living being came to a premature end. Men might be possessed of the faculty of knowledge, but they had no occasion for its use. This was what is called the state of perfect unity. At this time, there was no action on the part of anyoneðbut a constant manifestation of spontaneity.

From " The Tao of Physics - by Fritjof Capra
The Way of Eastern Mysticism Page 125-130

Copyright © 1975,1983,1991, Fritjof Capra
Fritjof Capra-Homepage

Arumugam@med.uni-giessen.de
Copyright © 1996-2003,Prakash Arumugam

Dit las ik ergens:

Nature gives us many many opportunities to practice change within our lives. So experience them to become anew. Or resist them to become more as you were. However, no wrong path exists as we choose to express and process life as our life.

Mijn eerste reactie was dat er iets knapte. Hè, wát? ‘No wrong paths exists...’. Je doet zo vaak niks anders dan ‘wegen’ afwegen en beoordelen. Labels uitdelen: dit is een goede weg, dit niet. Dat blijf ik trouwens wel vinden:

It's always too late if you want to make something as it was. That's the past. More importantly: That's not the point. Living to what we had to the past is a distraction from acting now to make a difference now.

The point is to come to a new balance. To come to a new balance is only possible if we as ourselves live to balance in our own personal life. Then in reflection the world can discover a new balance by action of our own lives.

Will it ever be as it was? Nope, and it's not worth even being sad. Instead we must find Joy in what we can build beautifully now, with what we have and not with just wishes and dreams.

It's only too late if you don't act.

Act now, live a balanced graceful life in the here and now. Thats the true secret to building a new world. One step at a time.

We got here over several thousand years of civilization, it will take a while to find a new balance. But that only happens by start in the now.

That’s Taoism. Act and live now!