Maandag 10 september 2007 - Dietrich Bonhoeffer: ‘De vrije vogel en zijn kooi’

Twee gedichten voor jou, waarin het beeld voorkomt van een – vrije - vogel en zijn kooi.













Wie ben ik?

(Dietrich Bonhoeffer (1906 – 1945) schreef dit gedicht in juli 1944. Hij was toen 38 jaar en zat al maanden in een gevangenis van de Gestapo.)

Wie ben ik? Ze zeggen mij vaak
dat ik uit mijn cel treed
gelaten, opgewekt, vast
als een hereboer uit zijn slot

Wie ben ik? Ze zeggen mij vaak
dat ik met mijn bewakers spreek
vrij, vriendelijk, helder
als gaf ik de bevelen

Wie ben ik? Ze zeggen mij ook
dat ik de dagen van het ongeluk draag
gelijkmoedig, glimlachend, trots
als iemand, gewend te winnen

Ben ik dat werkelijk
wat anderen van mij zeggen?
Of ben ik slechts
wat ik weet van mijzelf?
Onrustig, verlangend, ziek
als een vogel in een kooi
smachtend naar levensadem
alsof iemand mijn keel wurgt
hongerend naar kleuren, bloemen
naar vogelstemmen
dorstend naar goede woorden
naar menselijke nabijheid
bevend van toorn over willekeur
en de minste krenking
opgejaagd door wachten op grote dingen
machteloos bezorgd om vrienden
eindeloos ver
te moe en te leeg om te bidden, denken
werken
mat en bereid
van alles afstand te nemen?

Wie ben ik? Deze of gene?
Ben ik dan vandaag deze
en morgen een ander?
Ben ik beide tegelijk?
Voor mensen een huichelaar
en voor mijzelf
een verachtelijk klagende slappeling?
Of lijkt wat in mij nog rest
een verslagen leger
dat wanordelijk wijkt
bij een reeds gewonnen slag?

Wie ben ik? Eenzaam vragen
drijft de spot met mij
Wie ik ook ben, Gij kent mij
U behoor ik toe, o God!


Vogel in een kooi

ik ben mooi
zingt de vogel in de kooi
hij is een hele piet
zingt zijn lied
is aangedaan over zijn getralied bestaan
is gevangen
beheerst door verlangen
naar blij en vogelvrij
o zo mooi
tjilpt de vogel in de kooi
zonder lef
en het besef
om te ontdekken
zijn vleugels uit te strekken
het zal nog blijken
want zien is nog geen kijken

ik ben niet mooi
roept de vogel in de kooi
vliegt klapperend
met zijn veren wapperend
raakt in paniek
voelt zich ziek
raakt van de leg
in het zoeken van een uitweg

ik ben een prooi
schreeuwt de vogel in de kooi
is totaal uitgeblust
ligt in een onrustige rust
nog steeds gevangen
beheerst door verlangen
naar blij en vogelvrij

toen zag hij het licht
de kooi was niet dicht