Verder op het spoor van Tanabe Hajime. Maar eerst het plaatje. In het Zen-denken speelt het begrip ‘leegte’ een belangrijke rol. Het woord ervoor is ‘sunyata’. In Engelse vertalingen kom je tegen het woord ‘emptiness’. Maar Keiji Nishitani (1900-1990), derde generatie Kyoto-school, heeft tegen die vertaling bezwaren ingebracht. Je moet niet ‘leegte’ zeggen, vond hij, maar ‘openheid’. Een taalkundig argument daarvoor vond hij in het Chinese teken voor ‘leegte’, dat het idee aangeeft van een hoge, wijdse hemel. Een volledig vrije en kalme ruimte, die ruimte geeft aan alles, aan het leven. Bij het woord ‘sunyata’ moet je dus het gevoel krijgen van het plaatje linksboven.
Wat hij wil zeggen is dus: de helderheid moet er zijn in je leven, de orde, en vooral de ruimte. Het moet voelen als de souplesse waarmee je ruim ademt. De ‘openheid’ is als het ware de bron van je leven, van de beweging. Als de openheid verdwijnt, gaat het leven stokken. Als je de dingen onder ogen ziet, komt de pijn vanzelf. Mét de dingen komt de pijn.
(Keiji Nishitani) De enige valuta voor de mens is leven en dood, dat is het stramien van de openheid. Ik moet hier even aantekenen, dat deze gedachte niet bijbels is. Maar laat toch maar even staan... De stevigste grond om op te staan is helemaal ‘geen grond’. Alles wat tussen jou en ‘de bron’ in staat hoort daar kennelijk niet en moet dus wég. Dus ook ‘grond’ en ‘zekerheid’ en ‘geld’ en noem maar op. Dat geldt ook voor andere mensen: je mag niet tussen iemand en zijn ‘openheid’ gaan staan. Het is niet goed om iemand de pijn van het leven af te nemen. Iemands ‘openheid’ moet intact (= letterlijk ‘onaangeraakt’) blijven. Alleen in en met de openheid kan iemand leven. Altijd moet de openheid heroverd worden, zodat het leven niet stokt. Ook hier weer ‘repentance’, ‘boete’ als opruimwerk, als renovatie: je moet goed weten op welke manieren je zelf je eigen openheid beschadigt.
Daarom kan de ander ook nooit invulling van je leven worden. Wel aanvulling: je raakt zacht aan elkaars bestaan. De verbinding tussen jou en de bron moet altijd open blijven. Want anders leef je niet, ben je ook niet beschikbaar voor de ander. De bron vult je. Jij moet zelf zorgen voor jouw band met de bron-ervaring. Eerst dat, en dan al het andere. Een ander mens kan die band of een deel ervan niet vervangen. De openheid tussen mij en de bron dwingt zich aldoor en permanent op. In de ander ‘zoek’ ik ook die openheid. Niet in eisende zin, maar in zoekende zin, aftastend, wachtend.
Eigenlijk ben ik met niets anders bezig dan met het verwerken van verlies, van gemis en van ‘de dood’. Met het bijkomen van en antwoorden op en verwerken van die grenssituatie. Want rond dat thema bestond nog geen transparantie. (Dat is trouwens een andere connotatie van ‘sunyata’, transparantie). Het donkere en zware thema zat er alsmaar als een niet verwerkt en dus vermeden onderwerp. Verwerken = iets een plek geven waar het misschien hoort in je beleving. Zodat het een open verbinding heeft met de rest van je beleving, van je ervaring. Zodat het eenvoudig bespreekbaar is en blijft.
Geen last meer hebben van dingen is het gevolg van ‘boete’, omdat de dingen verwerkt zijn, ze belemmeren de openheid niet meer. Ze drukken niet meer op je. Ze trekken, zuigen niet meer aandacht en energie. Ze laten je los en jij laat hen los. Loslaten, zodat er openheid ontstaat. Als ik het woord ‘louteringsproces’ gebruik, dan heb ik het dus eigenlijk over ‘boete’.