Leuke voor galgje: 'Geef een ander woord voor 'vrijheid'.' Zeg je: 'Coram deo'. Snapt niemand. Tussen haakjes: net nu ik deze tekst invoer, jubelt BWV 133 in mijn beide oren: 'Ich freue mich in Dir...'. Knipoog.
Als je niet bidt, doe je jezelf tekort. Je kunt duizend keer tegen jezelf en anderen zeggen, dat nog niet al je vragen beantwoord zijn. Dat je zoveel dingen nog niet begrijpt, dat je niet weet hoe je God moet benaderen. En zo kun je nog veel meer uitvluchten bedenken. Maar bidden is niet anders dan dat jij van jouw kant leeg en ontvankelijk wordt voor ‘het Andere’, zoals Derrida het onder woorden brengt. En dat vereist dat jij dus voorafgaand aan je gebed mediteert (Bonhoeffer), in boete en berouw ‘terug’ gaat naar jezelf, naar de leegte en de zuiverheid die je in pricipe bent, naar ‘la bonté initiale’ zoals Levinas het noemde. Alleen die reine blik kun je opslaan naar ‘verder’, naar ‘omhoog’.
Chrysostomus wilde dat je die exercitie elk uur van de dag volbrengt. Invitatorium, Laudes, Terz, Sext, None, Vesper, Komplet. Belachelijk eigenlijk, ik zit nu te snappen wat de kerk al eeuwenlang wist. En ik maar wijsneuzig doen en intussen niet vroom zijn. ‘Je hoofd zit ertussen,’ zei Paula laatst tegen me. Net zo min als je ‘de oversteek’ kunt maken tot in de ander, tot je de ander hebt opgenomen in je eigen leven, nog véél minder kun je dat met God. Je komt, denk ik, nooit verder dan ‘voor’ Hem, ‘coram deo’, voor het aangezicht van Hem. En net zoals er van alles tussen jou en mij kan zitten, doordat ik dat ertussen zet – bewust of niet -, zo kan het ook tussen mij en God. In beide gevallen ligt de weg van de ‘metanoia’, van het rein wórden, voor me. De houding die bij mij past in dat opzicht is ‘verwachting’, ‘wachten’. Niet tot in het oneindige, maar de houding van de open handen.
Luther was monnik geweest, hij kende het ‘Stundengebetbuch’, hij bad op de gezette tijden. Veel te zeggen over Luther. Hij had geleerd uit zijn bijbelstudie dat je als mens geen God en geen duivel bent, dat je eigenlijk iets van het een en iets van het ander in je hebt. Tegelijkertijd. Je bent tegelijk gerechtvaardigd en zondaar, ‘simul iustus et peccator’. En wie maakt dat uit? Wie zegt dat je dat bent? Want dat kun je nou wel even snel roepen, maar is het ook zo? Of zijn het ‘just words, words, words...’?
In het gebed had Luther geleerd dat je niet in jezelf opgerold moet leven, dat hóeft althans niet. Dat je het zo vaak doet, tekent je ‘peccator’ zijn, je zonde. Hij grijpt daarmee terug op Augustinus met de woorden ‘incurvatus in se’, je leeft ‘hineingekrümmt’ in jezelf. Stakker! Maar als je er door gebed en meditatie in slaagt om te ont-rollen, dan komt je gezicht de goede kant uit te staan. Dan rek je je uit. Je zucht en kreunt van het rechtop komen – zó lekker rek je je uit. Je strekt je armen wijd uit.
En je geniet van de warmte en de goedheid van het leven. En dat noemt Luther ‘coram deo’, je staat dan oog in oog met God, die zich verhult. We zoeken immers het ene mysterie, God, met het andere, wijzelf, zei Augustinus. Het gebed is de gerichtheid, de intentie op God, en niet op iets anders. Je kunt je leven laten afhangen van veel andere dingen (succes, je partner, kennis, macht, geld en zo meer...). En dat moet je eigenlijk ook maar eens gewoon doen. Gewoon doen. Dan merk je dat het verveelt, dat je niet ademt met je ziel, dat je nooit meer een grens bereikt. Altijd maar méér van hetzelfde, nooit iets ánders.
Maar ‘coram deo’ leven is een voortdurende grensverlegging. Je leven vernieuwt, omdat Hij ook telkens onvoorspelbaar en nieuw wordt. Gaat samen op. Wil maar zeggen: ‘coram deo’ is een voorrecht, dat niet iedereen snapt. Supervrij, dus. Net als het gebed.
Chrysostomus wilde je elk uur laten voelen hoe supervrij je bent.
En Luther ook.