Vrijdag 26 oktober 2007 - Joseph Conrad: 'Solidarity in dreams...'

Twee uitersten: Joseph Conrad (1857 – 1924) en een stukje uit de Tao Te Tsjing. Conrad wil onder de aandacht brengen dat onder een flinterdun vliesje ‘beschaving’ de ware aard van de mens huist. In zijn novelle ‘Heart of Darkness’ beschrijft hij de reis van de oppervlakte naar de diepte. Hoe iemand volledig van God en mensen los raakt en hoe het leven er dan uitziet. ‘The horror! The horror!’, zo eindigt het verhaal. (Hier moet ik verwijzen naar Lacan, die dit proces ook beschreven heeft). Ook Lau Tzu weet dat, maar gaat daar met meer clementie mee om, wil de ware aard niet laten voor wat hij is.

Eerst daarom Lau Tzu, daarna Conrad.

Tao Te Tsjing, par. 15, p. 37.

In oude tijden was de volmaakte mens,
die zich aan tao wijdde, subtiel,
en zo diep dat hij nauwelijks begrepen kon worden.

Omdat hij niet begrepen kan worden,
zal ik proberen hem te schilderen:
hij is voorzichtig als iemand die ’s winters
een rivier oversteekt;
hij aarzelt als iemand die zijn buren vreest;
hij is bescheiden als een gast;
hij is meegaand als smeltend ijs;
hij is simpel als ongekorven hout;
hij is ledig als een vallei;
hij is duister als troebel water.

Want wie kan het duister zo zuiveren
dat het langzaam licht wordt?
Wie kan het troebele tot bedaren brengen,
tot het langzaam helder wordt?
Wie kan het stilstaande in beweging brengen,
tot het langzaam vooruitgaat?
Wie deze beginselen volgt, verlangt niet naar volheid.
Daarom kan hij zich vernieuwen,
wanneer hij in verval geraakt.

En nu Conrad.
In het algemeen spreidt Conrad in zijn boeken een wereldvisie tentoon die aan het einde van 19e eeuw zowel in Groot-Britannië als in de Verenigde Staten wijd verbreid was: de wereld is een onherbergzame, vijandige plaats (cf. Thomas Hardy en Stephen Crane), waarin de mens moet vechten om te overleven.

In de poëtica van Conrad kunnen, direct of indirect, filosofische sporen van een aantal van de grootste denkers uit de 19e eeuw ontdekt worden. Zo zijn Conrads helden vaak voorbeelden van hoe het materialisme (Marx), determinisme (Darwin) en nihilisme (Nietzsche) het dagelijkse leven van elk individu beheersen. Vooral in „Heart of Darkness“ (1902), momenteel het populairste Conrad-boek, beschrijft de auteur hoe de mens in het tijdperk van het imperialisme gedreven wordt door een materialistische wil tot macht. De Westerse cultuur en beschaving zijn meestal niet meer dan een laagje vernis over de ware aard van de mens, die fundamenteel barbaars en wreed is (cf. Kurtz in „Heart of Darkness“).

Zo schrijft hij in de inleiding tot het verhaal „The nigger of the ‚Narcissus’” (1897): “[the artist’s] appeal is made to our less obvious capacities: to that part of our nature which, because of the warlike conditions of existence, is necessarily kept out of sight within the more resisting and hard qualities – like the vulnerable body within a steel armour. His appeal is less loud, more profound, less distinct, more stirring – and sooner forgotten. Yet its effect endures forever. […] He [the artist] speaks to […] the subtle but invincible conviction of solidarity in dreams, in joy, in sorrow, in aspirations, in allusions, in hope, in fear, which binds men to each other, which binds together all humanity – the dead to the living and the living to the unborn.”

Solidarity: Rorty!

Een citaat uit ‘Heart of Darkness’:

‘I looked at him, lost in astonishment. There he was before me, in motley, as though he had absconded from a troupe of mimes, enthusiastic, fabulous. His very existence was improbable, inexplicable, and altogether bewildering. He was an insoluble problem. It was inconceivable how he had existed, how he had succeeded in getting so far, how he had managed to remain - why he did not instantly disappear. `I went a little farther,' he said, `then still a little farther - till I had gone so far that I don't know how I'll ever get back. Never mind. Plenty time. I can manage. You take Kurtz away quick – quick - I tell you.' The glamour of youth enveloped his parti-coloured rags, his destitution, his loneliness, the essential desolation of his futile wanderings. For months - for years - his life hadn't been worth a day's purchase; and there he was gallantly, thoughtlessly alive, to all appearances indestructible solely by the virtue of his few years and of his unreflecting audacity. I was seduced into something like admiration - like envy. Glamour urged him on, glamour kept him unscathed. He surely wanted nothing from the wilderness but space to breathe in and to push on through. His need was to exist, and to move onwards at the greatest possible risk, and with a maximum of privation. If the absolutely pure, uncalculating, unpractical spirit of adventure had ever ruled a human being, it ruled this bepatched youth. I almost envied him the possession of this modest and clear flame. It seemed to have consumed all thought of self so completely, that even while he was talking to you, you forgot that it was he - the man before your eyes - who had gone through these things. I did not envy him his devotion to Kurtz, though. He had not meditated over it. It came to him, and he accepted it with a sort of eager fatalism. I must say that to me it appeared about the most dangerous thing in every way he had come upon so far.’

Even verderop:
‘Mr. Kurtz lacked restraint in the gratification of his various lusts, that there was something wanting in him - some small matter which, when the pressing need arose, could not be found under his magnificent eloquence. Whether he knew of this deficiency himself I can't say. I think the knowledge came to him at last - only at the very last. But the wilderness had found him out early, and had taken on him a terrible vengeance for the fantastic invasion. I think it had whispered to him things about himself which he did not know, things of which he had no conception till he took counsel with this great solitude - and the whisper had proved irresistibly fascinating. It echoed loudly within him because he was hollow at the core…

De novelle is een sterk symbolische raamvertelling, een verhaal binnen een verhaal. Een onbekende verteller vertelt wat zijn scheepsmaat Charlie Marlow vertelde op een avond toen ze voor anker lagen in de monding van de Theems, wachtend op het keren van het tij.

Marlow verhaalt over hoe hij ooit als stoombootkapitein in dienst kwam van een Brusselse handelsonderneming, over zijn reis naar Afrika, het langdurige en zinloze wachten op dingen die niet kwamen, de verspilling van moeite, mensen, materialen — en dat alles slechts om een hoeveelheid ivoor te kunnen bemachtigen.

Tijdens het wachten in de verschillende handelsnederzettingen hoort Marlow steeds weer vertellen over een zekere Kurtz, een handelsagent die meer ivoor binnenbrengt dan alle andere agenten bij elkaar. Maar Kurtz' methoden schijnen niet te deugen, en ook is er al maanden niets meer van hem vernomen.

Marlows eerste opdracht is deze Kurtz op te zoeken. Met een gammele stoomboot wordt het een lange tocht tegen de stroom in, voortdurend boomstronken ontwijkend, door niets dan oerwoud omringd, en met een groep kannibalen in dienst om de boot door ondiepten te duwen. Als Kurtz eindelijk bereikt wordt, blijkt deze helemaal van god los: alle wetten, alle normen, alle beschaving heeft hij overboord gezet, het enige wat voor hem nog telt is zijn eigen zin, zijn eigen wil. Kort voordat Kurtz een paar dagen later sterft, velt hij zelf het oordeel over deze toestand van totale ongeremdheid: "The horror! The horror!" ("Het afgrijzen! Het afgrijzen!")

Een belangrijk thema van het boek is zelfbeheersing — als aan emoties de vrije loop wordt gelaten, ontstaan er brokken: een kapitein die woedend een dorpshoofd met een stok begint te slaan krijgt een speer tussen zijn schouderbladen, de stuurman die uitgelaten staat te springen als de boot aangevallen wordt krijgt een speer in zijn zij... Als daarentegen emoties beheerst en onderdrukt worden, onstaat er iets leugenachtigs, iets gekunstelds, iets doods. In het boek staat daarom het motief van "duisternis", het onbekende, het onbeheerste, tegenover dat van "licht", het witte masker van de beschaving.

Voor het schrijven van de novelle kon Conrad teruggrijpen op zijn eigen ervaring: in 1890 was hij zelf kapitein op een stoomboot op de Kongorivier. Tijdens één enkele bootreis was hij getuige van zoveel misstanden en gruwelijkheden dat hij direct daarna ontslag nam.

(Wikipedia)