Vandaag was een rotdag voor je. Het heeft opnieuw toegeslagen. Daarom denk ik nu aan je. Pijn en verwarring. Woede, blinde woede. Haat. Verwarring. Vragen en vertwijfeld wachten op jezelf. In de storm buldert de vraag: Wie ben ik? Je dacht dat je sterk bent. En dat ben je ook. Het heeft je geschokt. Je vertrouwen is geschaad. Je kunt niet anders dan op scherp staan en grijpen naar houvast - dat er niet is. Vluchten in vergeten. Dat was tot voor kort je manier. Maar je hebt besloten niet meer te vergeten. En vandaag kwam het weer binnen, her-in-nering. Je kunt niet meer vergeten. Je kunt ook niet meer liegen tegen jezelf.
Je zegt tegen me dat je niet kunt bidden. Maar je doet niet anders. Je bént een gebed. De woorden en de gevoelens komen uit de diepte. In de drassige bodem liggen je wortels. En ik wil je ‘amen’ zijn. Wil je echte schoonheid zien. Lelie. Bloei tóch maar...
Een lied tot God de arend
(naar Deuteronomium 32,11)
Ik zoek U in den blinde
en tast de hemel af.
De lucht blijft leeg. Ik wacht
totdat jij mij zult vinden
in dit verlaten land.
Draag mij op uw vleugels
de vrijheid tegemoet.
Ik zie U in de verte.
Gij komt steeds naderbij,
machtige majesteit.
Uw schaduw overdekt me
met troost en tederheid.
Draag mij op uw vleugels
de vrijheid tegemoet.
Gij, verre en nabije,
ik voel uw zachte bries
als Gij mij zoekt en ziet.
Gij aan de hemel, wijs me
uw hoopvol nieuw verschiet.
Draag mij op uw vleugels
de vrijheid tegemoet.
Paul Begheyn
voor Willem Vogel op zijn 75e verjaardag