Zaterdag 23 februari 2008 – 'Herleven...'

Dit is nog niet het stukje dat ik bedoel, maar ik wil je beslist iets geven. Bréngen... want dat is immers het belangrijkste. Intussen beluister ik Kancheli, Styx, tweede deel, hét deel, zeg maar.

‘Dagelijks raakt het mensenhart in strijd verwikkeld. Soms is men onachtzaam, soms onderzoekend, soms terughoudend. Bij kleine vrees is men ongerust en onrustig, bij grote vrees van streek en neerslachtig.
Soms schiet men te voorschijn als een pijl uit een boog. Dat is wat men loeren op een gelegenheid voor tweedracht over ‘juist’ en ‘niet juist’ noemt.
Soms is men ingetogen, als zwoer men een eed. Dat is wat men zijn kans op overwinning afwachten noemt.
Sommigen sterven af als herfst en winter: dagelijks kwijnen ze verder weg. Ze zijn zo diep weggezonken in hun handelwijze, dat herstel onmogelijk is.
Anderen zijn afgeleefd als waren ze vastgebonden: hoe ouder ze worden, hoe beweginglozer. Niets kan hun hart, dat de dood nabij is, doen herleven.
Vreugde, boosheid, droefheid, blijdschap, bezorgdheid, spijt, wispelturigheid, bevreesdheid, lichtzinnigheid, achteloosheid, uitgelatenheid en aanmatiging zijn als muziek die voortkomt uit de leegte, als paddestoelen voortgebracht door damp. Dag en nacht doen ze zich beurtelings aan ons voor en niemand weet waar ze uit voortkomen. Hou op! Hou op! Zouden we ineens kunnen vatten wat de oorsprong ervan is?

Zo gauw de mens zijn voltooide vorm heeft ontvangen, wacht hij, zolang hij niet getransformeerd wordt, op zijn eind. Tussen hem en de dingen is het een kerven en wrijven. Hij loopt zijn pad af als een paard in galop en is door niets te stuiten. Is dat niet droevig? Zich zijn hele leven afsloven zonder resultaat te zien, zich doodmoe werken als een slaaf zonder te weten waartoe het uiteindelijk leidt, is dat niet betreurenswaardig?
Wat schiet men ermee op dat de mensen beweren dat er geen dood is? De vorm wordt getransformeerd en het hart volgt hem daarin. Is dat niet het allertreurigst te noemen.
Is het leven van de mens dan zo verduisterd? Of leef ik alleen in duisternis en zijn er ook mensen die niet in duisternis leven?’.