Dinsdag 2 oktober 2007 – T.S. Eliot: 'Weerloos tegenover jou...'

T.S. Eliot (1888 – 1965) hoort bij Engelands beroemdste dichters. Zijn uitspraak: 'Genuine poetry can communicate before it is understood' opende perspectieven voor me. Een gedicht 'doet' je iets', nog eer je het begrijpt. Het slaat een gat, een vraag in je. En zo is het ook met de ontmoeting met de andere mens. Hij of zij 'doet' je iets en je komt misschien helemaal niet meer aan begrijpen toe.

Dat vind ik een heel belangrijke constatering, die voor mij rechtstreeks leidt naar het denken van Levinas en dus van de bijbel.

Bij elk mens past een eigen weefsel van daden en gebeurtenissen. Het gaat erom te ontdekken (= voelen) wat het ontwerp is dat ligt in jou. Jij ont-werpt iets, jij ‘zegt’ iets met je woorden en daden vooral, jezelf. Je werpt jezelf naar buiten. ‘Jij’ zit ‘in’ wat je doet, je valt er niet mee samen.

Om ‘jij’ heen hangt een weefsel van jouw daden en jouw gebeurtenissen. Een ander komt meteen en direct en zonder tussenkomst van ‘weten’ en ‘kennen’ in aanraking met jou, met jouw ‘weefsel’ dus, met jouw huid. Want ‘in’ daden en gebeurtenissen zit ‘jij’, maar verborgen, strevend naar expressie, naar ‘uiting’. Let op ‘uiting’ van wat ‘in’ je leeft.

En het blijft bij ‘strelen’, zegt Levinas steeds maar weer, het wordt nooit ‘kennen’ of ‘begrijpen’ en ‘hebben’. Elke houding die uit ‘strelen’ wegvalt, wordt minder levend. Jou ‘kennen’, ‘begrijpen’ háált het niet bij ‘met/voor jou’ leven, in jouw weefsel opgenomen of uitgestoten worden. ‘Ik raakte geboeid door de levens van anderen en soms werd ik erin verstrikt’, schreef iemand. De bijbel komt met ‘liefhebben’ in de buurt bij dat voorzichtige en behoedzame eerbiedigen en respecteren.

Toch, het wezenlijke laat zich niet vatten, omdat het weerloos is. Het bestáát ook niet om gevat te worden. Alleen strelen, onzeker en op de tast leven past bij weerloze dingen. Je kunt het wel grijpen, maar je grijpt er altijd naast, omdat het elk menselijk vermogen van ‘grijpen’ te boven gaat. 'Grijpen' is volledig zonder zin. Het is weerloos, omdat het zich niet verdedigt of verdedigen kan. Wat ik wil zeggen, verwoordt Lucebert (1924 - 1994) in de tweede strofe.




De zeer oude zingt:
er is niet meer bij weinig
noch is er minder
nog is onzeker wat er was
wat wordt wordt willoos
eerst als het is is het ernst
het herinnert zich heilloos
en blijft ijlings

alles van waarde is weerloos
wordt van aanraakbaarheid rijk
en aan alles gelijk

als het hart van de tijd
als het hart van de tijd

Ontmoet je een ander mens, dan ontmoet je een weerloze, net als jijzelf. De ontmoeting met de ander en poëzie hebben iets gemeenschappelijks. Eliot bracht me op het idee om de ander, ‘jij’, te ontmoeten als een gedicht. Een gedicht hoor je of lees je en het trekt je aan. Of liever: als het klikt, dan slaat er een vonk over. En direct, meteen, zonder dat je nadenkt. Ineens zitten jij en het gedicht aan elkaar. Er is een band, vraag me niet welke. Een boodschap heeft je bereikt en je weet nog niet welke, je weet helemaal nog niks. Alleen dit: ik ben getroffen. Je weet ook niet wat het betekent, je tast in het duister. Het gedicht is er gewoon en daar is voorlopig – voorlopig – alles mee gezegd.

Eliot schreef de beroemde zin: ‘Genuine poetry can communicate before it is understood’ (Echte poëzie kan iets communiceren, nog voordat het begrepen wordt).

Eliot's theory that "genuine poetry can communicate before it is understood": Poetry that also happens to be difficult--Eliot's own poetry is a good example--must communicate before it is understood: Not, perhaps, most of its meaning, but enough to prompt the reader to reread, attend more closely, delve more deeply. En dat gebeurt in de ontmoeting met de ander, met ‘jij’, ook: er komt ‘iets’ over – in de letterlijke zin – en dat ‘iets’ is als een vraag. ‘Jij’ bent voor ‘mij’ een vraag, waar ik nooit een antwoord op vind en steeds weer een nieuwe vraag.

Wie jouw en mijn weerloosheid niet zacht en teer ontvangt, die mist jou of mij. Daraom ben je kwetsbaar, omdat je weerloos bent. Welk mens kan het nou opbrengen om de ander niet te behandelen als een object, maar alleen maar helemaal als subject, als ‘vrij’ mens? Wie kan het nou opbrengen om de ander alleen maar te ‘laten zijn’? Maar het is natuurlijk wel zweverig wat er nu allemaal staat. Nou ja, so what...

If the meaning of poetry could be communicated only after it was understood, our aesthetic experience should be radically impoverished. After all, not knowing a thing, finding it mystifying, is often as much a part of understanding as knowing a thing. We know that we do not know. En daar zijn we dan weer bij Socrates: ‘weten’ is lang het belangrijkste niet.

Rather than the effort to understand, Eliot trusts something he calls the ‘direct shock of poetic intensity’. This poetic intensity is meant to hit the reader. As he states in a famous sentence, ‘genuine poetry can communicate before it is understood’.