Maandag 1 oktober 2007 - Franciscus van Assisi: '... Uw vrede'



















Het gebed van St. Franciscus

Heer,
maak me tot een instrument van uw vrede.

Laat me liefde zaaien waar haat is,
vergeving waar men elkaar kwetst,
geloof waar twijfel is,
hoop waar wanhoop is,
licht waar duisternis heerst,
vreugde waar droefheid is.

O, Goddelijke meester,
geef toch dat ik er meer naar streef te troosten
dan getroost te worden,
te begrijpen dan begrepen te worden,
te beminnen dan bemind te worden.

Want door te geven ontvangen wij,
door te vergeven verkrijgen wij vergeving,
en door te sterven
worden we tot eeuwig leven geboren.

Het valt me op dat Franciscus hier een onthechte levensstijl bedoelt. Het gebed doet niet anders dan allemaal tegenstellingen overbruggen. Hij raadt aan om één van de twee tegenpolen los te laten. Loslaten, daar wil hij je hebben. En dan voor het aangezicht van God, definitief dus en zonder om te zien. Wees niet gericht op ontvangen. Want open staan om te ontvangen is eigenlijk 'gehechtheid'.

Hoe vaak leef je zelf niet in 'haat', hoe vaak kwets je zelf niet, hoe vaak twijfel je zelf niet, leef je in wanhoop, duisternis of droefheid en wácht je in die gevallen niet op liefde, vergeving, hoop, licht en vreugde? Het 'wachten' is fataal, wil Franciscus zeggen. Terwijl je zelf kúnt liefhebben, vergeven, hopen, licht zijn en blij zijn? Waar wacht je dan op? Waarom zou je het niet nú gaan doen? En als je het niet nú doet, wanneer dan wél?

Maak je los - van alles? van iedereen? van God? en leef dan. Leef zélf, begin zelf, en bij jezelf. Wácht niet tot het leven komt. Leer open te staan, om te geven. Want als je zo open staat, dan geef je zonder te tellen en dan merk je pas hoe rijk je misschien bent. (Bonhoeffer zei: 'De heilige die achterom ziet, is geen heilige meer...').

Daarmee kom ik - vreemd genoeg - bij de gelijkenis van de poortwachter van Franz Kafka in 'Het proces'. Wácht alsjeblieft niet tot het leven komt, leg af wat kinderlijk was - lééf! Hier en nu. 'Toen deed de poortwachter de poort dicht. En de wachtende man, die stervend was, vroeg met zijn laatste krachten: 'Voor wie was de poort bedoeld? Ik heb mijn hele leven dat ik hier wachtte nooit iemand zien binnengaan!' De poortwachter deed de poort dicht en schreeuwde de stervende in de oren: 'De poort was alleen voor jou bedoeld en voor niemand anders. En nu maak ik hem dicht.'. (Het gehele verhaal heb ik onderaan deze aflevering gezet).

Ik moet hier ook vertellen van de Japanse kunstenaar, die eigenlijk een beetje maf was. Die man trekt de hele wereld over met zijn kunstwerk, dat hij overigens ter plekke maakt. Hij heeft een schrijftafeltje bij zich, inkt en een paar pennen. Hij gaat zitten, pakt een A4 en schrijft op een blad het teken dat ik hier heb geplaatst als plaatje. De klank van dat Japanse teken is: 'Ikiro' en dat woord betekent: 'Leef'. En met die briefjes legt hij een hele zaal vol en de mensen komen kijken.

Het verhaal van de poortwachter uit Der Prozess van Franz Kafka gaat als volgt:
"Voor de wet staat een poortwachter. Tot deze poortwachter komt een man van buiten en vraagt om toegang tot de wet. De poortwachter evenwel zegt dat hij hem die toegang nu niet kan verlenen. De man denkt nu en vraagt dan of hij dus later naar binnen zal mogen. 'Niet uitgesloten,' zegt de poortwachter, 'nu echter niet'.

Aangezien de poort naar de wet altijd openstaat, en de poortwachter terzijde treedt, bukt de man zich om door de poort naar binnen te kijken. Wanneer de poortwachter dat merkt, schiet hij in de lach en zegt: 'Als het je zo fascineert, probeer dan toch ondanks mijn verbod naar binnen te gaan. Weet dan wel: ik ben machtig. En ik ben nog maar de laagste poortwachter. Van zaal tot zaal staan er echter poortwachters, de ene machtiger dan de andere. Alleen al het zien van de derde kan ik niet eens verdragen.'

Dergelijke moeilijkheden heeft de man van buiten niet verwacht. De wet dient toch voor iedereen en altijd toegankelijk te zijn, denkt hij, maar wanneer hij nu de poortwachter in zijn bontmantel nauwkeuriger opneemt, zijn grote spitse neus, de lange dunne zwarte tartarenbaard, besluit hij toch maar liever te wachten tot hij toestemming krijgt om binnen te gaan. De poortwachter geeft hem een krukje en laat hem terzijde van de poort plaatsnemen.

Daar zit hij dagen- en jarenlang. Hij doet steeds weer pogingen om binnengelaten te worden en verveelt de poortwachter met zijn verzoeken. De poortwachter neemt hem herhaaldelijk een klein verhoor af, maar het zijn ongeïnteresseerde vragen zoals hoge heren ze stellen, en ter afsluiting zegt hij hem steeds dat hij hem nog niet kan binnenlaten. De man die voor op reis heel wat heeft meegenomen, gebruikt het allemaal, ook al is het nog zo waardevol om de de poortwachter om te kopen. Deze neemt het allemaal wel aan, maar zegt erbij: 'Ik neem het enkel aan om je de idee te geven dat je niets onbeproefd hebt gelaten.'

Al die vele jaren observeert de man de poortwachter voortdurend. Hij denkt niet meer aan de andere poortwachters en deze eerste lijkt hem de enige hindernis op de weg naar de wet. Hij vervloekt het ongelukkige toeval, de eerste jaren ongegeneerd en hardop, naderhand als hij ouder wordt, gromt hij alleen nog maar voor zich heen. Hij wordt kinds en omdat hij door het jarenlange observeren van de poortwachter zelfs de vlooien in diens bontkraag kent, vraagt hij ook die vlooien hem te helpen de poortwachter over te halen.

Tenslotte verflauwt het licht in zijn ogen en hij weet niet of het om hem inderdaad donkerder wordt dan wel enkel zijn ogen hem misleiden. Wel echter ontwaart hij nu in het donker een gloed die onstuitbaar uit de poort van de wet naar buiten breekt.

Nu heeft hij niet lang meer te leven. Voordat hij sterft komen in zijn hoofd alle ervaringen uit heel die tijd samen in een vraag die hij tot de poortwachter tot dusver nog niet heeft gesteld. Hij wenkt hem naar zich toe omdat hij zijn verstijvend lichaam niet meer kan oprichten. De poortwachter moet zich diep naar hem vooroverbuigen, want het verschil in grootte is zeer ten ongunste van de man veranderd.

'Wat wil je dan nu nog weten?' vraagt de poortwachter, 'je ben bent niet te verzadigen.' 'Iedereen streeft toch naar de wet,' zegt de man, 'hoe komt het dan dat er in die vele jaren niemand behalve ik om toegang heeft gevraagd?' De poortwachter merkt dat het met de man afloopt en om zijn wegebbend gehoor nog te bereiken, brult hij hem toe: 'Hier kon niemand anders toegang krijgen, want deze ingang was alleen voor jou bestemd. Ik ga nu weg en sluit hem af."