Vrijdag 12 oktober 2007 – Protagoras: 'Alle dingen...'

‘De mens is de maat van alle dingen’. Die uitspraak deed de Griekse wijsgeer Protagoras (490 – 411 vC) van Abdera in Thrakië. Maar dat is slechts de halve uitspraak. De hele: ‘De mens is de maat van alle dingen. Van de dingen die zijn, dat zij zijn. En van de dingen die niet zijn, dat zij niet zijn’. In de geschiedenis van het denken staat deze uitspraak te boek als de ‘Homo mensura’ stelling.
Protagoras was een Griek en sprak dus Grieks. Voor het woord ‘maat’ gebruikte hij het Griekse woord ‘metron’. En dat woord betekent twee dingen: a. het voorwerp waarmee je meet; en b. de uitkomst van dat meten. Toegepast op Protagoras levert dat een nadenkertje op. Alleen jij en ik – als mensen – kunnen vertellen wat ‘zijn’ is. Een steen kan niet praten, de zon ook niet. Alleen jij kunt tegen mij zeggen – proberen te zeggen – wat het is om ‘jij’ te zijn. Jij en ik zijn de meters (ik bedoel: je hebt het werkwoord ‘eten’, degene die het doet is de ‘eter’; fietsen – fietser, en dus ook ‘meten’: ‘meter’) van het zijn. Dat hoort dus vooral bij betekenis a.
In zijn tijd beschouwde men Protagoras als een skepticus. Van veel dingen zei hij hardop dat hij er niks van kon zeggen, omdat hij er niets van wist. Een skepticus is iemand die verder kijkt. Dat betekent het Griekse woord ‘skeptomai’ letterlijk: verder kijken. Achter elke grens ligt een volgende grens, achter elke muur ligt een volgende muur, je bent er nooit, rusteloos op weg zijn. Protagoras joeg iedereen tegen zich in het harnas en moest dus vluchten uit Athene. Volgens de verhalen is hij omgekomen bij een schipbreuk, als echt canaille.
Ik vind de uitspraak van Protagoras eigenlijk best wel mooi. Doet ook denken aan Heidegger, en via hem aan die hele machtige stroom van postmoderne filosofie: De mens is de hoeder van het zijn. (Apart he, ben je bezig met een presocraticus, zit je ineens midden in pomo...) En daarmee komen we in de buurt van betekenis b. Wat bedoelt Heidegger met de mens als ‘Hüter des Seins’? (Tussendoor: dachten we vroeger als kind niet dat God in de hemel ‘de hoeder van het zijn’ was? Zo geloofde ik soms als kind, hoewel ik natuurlijk toen niets snapte van God. Later dacht ik het te snappen, nu kan en wil ik het ook niet meer snappen). Er komt trouwens achteraan: ‘Die Sprache ist das Haus des Seins’. Hoe meer ik erover mijmer, hoe meer ik denk dat Protagoras bedoelde wat Heidegger ‘de hoeder van het zijn’ noemt.

In zijn eigen onvergelijk machtige taal zegt Heidegger: „Der Mensch ist vielmehr vom Sein selbst in die Wahrheit geworfen, daß er, dergestalt ek-sistierend, die Wahrheit des Seiende hüte, damit im Lichte des Seins das Seiende als das Seiende, das es ist, erscheine. … Ob und wie es erscheint, …, entscheidet nicht der Mensch.“ Die Ek-sistenz des Menschen bedeutet nun das Stehen in der Lichtung des Seins. Lichtung meint hier, im Sinne von lichten, etwas leicht, offen machen. Heidegger sieht nun nicht mehr im Dasein den konstituierenden Ort der Wahrheit, sondern vertritt ein metaphysisches Seinsverständnis. In der „Seinsvergessenheit“ drückt sich für den Philosophen die wachsende Heimatlosigkeit des modernen Menschen aus. (Über den Humanismus, Brief an J. Beaufret, Paris; Bern (Francke) 1954, p. 74).

In de Bijbel – ik kan het niet laten – hoor ik wat anders over ‘alle dingen’. ‘Alle dingen – Ik maak ze nieuw...’ Openbaring 21, 5.