Maandag 29 oktober 2007 – Jacques Derrida (1): 'Het geheim van God...'

Vanaf de eerste kennismaking ben ik hem gaan mijden: Derrida (1930 - 2004). Die man is niet te volgen. Speelt met teksten tot je er als lezer gek van wordt. Ongrijpbaar associërend, onnavolgbaar diep en dan weer vlak. En toch geweldig boeiend. Derrida zegt: de bricoleur kan het andere niet uitvinden (invention), maar kan het hoogstens laten komen door zich voor te bereiden op zijn komst. Het andere meldt zichzelf, alleen als álles gezegd en gedaan is. Als je helemaal aan het eind van je Latijn bent. Je moet zó knutselen dat er ruimte ontstaat voor de komst van het andere en de Ander. De Franse postmoderne wijsbegeerte hypostaseert het andere niet. De vastlegging van een definitieve betekenis wordt uitgesteld. Alles blijft bewegen en rondtollen – totdat het Andere zich meldt. Lijkt wel Zen. Het andere is een afwezigheid, een negatie van wat benoemd en geconceptualiseerd kan worden. Anders dan in de postmoderne wijsbegeerte geven de grote godsdiensten aan het andere een naam.
Van de ander en de Ander bereikt nooit iets anders dan een spoor. De Ander is van jou gescheiden door de diepste kloof die je maar kunt bedenken. En zelf ben je aan beide kanten van de kloof: je bent zelf onbereikbaar én je bent degene die probeert te bereiken, reiken, je strekt je handen uit. In het geval van God is dat een gebed, in het geval van de andere mens de oneindige tederheid. En soms is het andersom...

En dan Chrysostomus, de man die in de derde eeuw de litanie bedacht, de serie gebeden voor elk uur van de dag. Ik begin het nu te begrijpen. Kan eigenlijk de dag niet doorkomen zonder momenten te hebben dat alles gezegd en gedaan is. Momenten van leegte en stilte, van ontvangst. En dan komt het/de Ander, vanuit die onbegrijpelijke en onbevattelijke hoogte. Net alsof de wind waait waarheen hij wil. Ik ken zijn geluid, maar ik weet nooit, ik weet nooit vanwaar hij komt en waarheen hij gaat. Maar dan is hij er – tot het voorbij is. De hoogte verhult zich dan weer. Dat bedoelt Derrida met de Ander en God. En met het wachten.
Een prachtig pastoraal gebaar van Chrysostomus: ieder uur een moment van stilte, van inkeer en uitstrekken en wachten. Verwachting, advent. ‘Het is altijd advent’, schreef Willem Barnard voorin mijn boek.

Waar is God? Derrida lijkt God een geheim te noemen. Kenmerkend voor een geheim is het dat je er nooit helemaal zeker van kunt zijn of het wel echt verborgen is. Juist het verbergen – verzwijgen – is verraderlijk. Een verhulling kan namelijk altijd sporen nalaten. ‘Geheim’ is bij Derrida een benaming voor de verwijzing naar of voor de suggestie van een absolute verborgenheid, van iets totaal anders: een alteriteit waartegen ons bestaan zich aftekent, maar die zelf nooit openbaar wordt of kan worden. Er is een bijzondere plek waar het verborgene en het openbare elkaar raken. Er is een kruispunt waar Gods verborgenheid enerzijds en zijn zelfonthulling aan elkaar raken. Jezus Christus.